|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. "Morgen begint ons
nieuw tekenverhaal", het stripbeleid van de Belgische dagbladpers 2.1. De
publicatiedrift van de Belgische kranten: cijfers en verklaringselementen 2.2. Van
ondertekst naar tekstballon 2.3. Strips:
bladvulling, ontspanning of volwaardig onderdeel van de krant? 3. Strips en politiek
in de Belgische dagbladpers 3.1.
Thematisch overzicht van de politieke onderwerpen 3.1.1. Van de ene oorlog
naar de andere 3.1.2. Onrust in België: de
koningskwestie en de repressie 3.1.3. Politie
en criminaliteit, politieke leiders en hun maatregelen en het dagelijks leven 3.2. Enkele
algemene aspecten in verband met politieke verhalen |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Strips in de Belgische dagbladpers, 1945-1950 Aspecten van het publicatiebeleid en van de politiek-maatschappelijke
inhoud Oospronkelijk gepubliceerd in het Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste
Geschiedenis, XXXV, 2005, 1, p. 53-97 1. Inleiding Twee invalshoeken gaven vorm aan deze
studie: een striphistorische en een maatschappelijk-politieke invalshoek.[1]
Het striphistorische aspect vormt de basis van het onderzoek en behandelt
algemeen gezegd het stripbeleid van de bestudeerde kranten: publiceerde men
strips, hoe gebeurde dat, welke strips waren dat, hoeveel strips werden
aangeboden aan de lezers, hoe communiceerde de krant met haar lezers over die
strips,…? Het politiek-maatschappelijke aspect
gaat hierop verder en bekijkt de inhoud van de gepubliceerde verhalen in hun
maatschappelijke context. Hadden de gepubliceerde strips, naast een evidente
ontspanningsfunctie, ook een opiniërende functie? Met andere woorden: werden
de strips gebruikt om maatschappelijk-politieke boodschappen aan de lezers te
verkopen, en zo ja, hoe gebeurde dat dan? De onmiddellijke naoorlog bleek voor
deze twee aspecten een goede keuze. Politiek gezien vormden deze jaren een
zeer bewogen periode: de bevolking werd geconfronteerd met de nasleep van de
Tweede Wereldoorlog, de blokvorming en het begin van de koude oorlog, de
koningskwestie, de repressie, de economische problemen en heropbouw, de
ontdekking van de atoombom, enzovoort. Ook striphistorisch gezien zijn de jaren
1945 tot 1950 zeer boeiend. Toenmalig journalist en striptekenaar Rik Clément
vat de situatie zeer goed samen: "Het was een zeer interessante periode,
omdat alles van nul af aan weer moest begonnen worden".[2]
En ook de keuze voor de dagbladpers
biedt een hele reeks mogelijkheden. Allereerst het feit dat een groot deel
van de bevolking toen de krant las: de strips die deze kranten publiceerden
hadden dus een zeer groot potentieel (én volwassen) publiek.[3]
Ten tweede is een krantenomgeving zeer bevorderlijk voor het leggen van
banden naar de maatschappij en de actualiteit. En tot slot zijn krantenstrips
weinig bestudeerd. Grote namen als Willy Vandersteen en Marc Sleen krijgen
natuurlijk veel aandacht, maar de rest van de pers laten de striponderzoekers
meestal links liggen. Het aanvullen van deze lacune was dan ook één van de
doelstellingen van deze studie, net als het geven van een beeld vanuit de
tijd zelf. Al te dikwijls wordt de aandacht bij het striponderzoek, net als
in de kunst- en literatuurgeschiedenis, te veel geconcentreerd op de
"klassiekers", op wat bekend gebleven is, en belanden minder
bekende werken meer en meer in de vergetelheid. De hoofdbron voor het onderzoek vormden
de kranten zelf. Aangezien de hele Belgische dagbladpers over zes jaar
doornemen praktisch gezien onhaalbaar was, werd overgegaan tot een selectie.[4]
Bij deze selectie werd natuurlijk rekening gehouden met het feit dat kranten
uit de twee taalgroepen en uit de verschillende levensbeschouwelijke
stromingen opgenomen werden. Ook werd er geprobeerd zowel meer populaire als
meer elitaire bladen op te nemen. De selectie leidde tot de samenstelling
van de volgende lijst: Le Drapeau Rouge en De Ro(o)de Vaan voor
de communistische pers, Le Peuple, La Wallonie, Volksgazet en
Vooruit voor de socialistische pers, La Dernière Heure, Het
Laatste Nieuws en De Nieuwe Gazet voor de liberale pers, La
Libre Belgique, Het Volk, De Nieuwe Standaard/Het Nieuwsblad
en hun opvolgers De Nieuwe Gids/'t Vrije Volksblad en De
Standaard/Het Nieuwsblad, Het Nieuws van den Dag, Het Belang
van Limburg en Gazet van Antwerpen voor de katholieke pers, Le
Soir, La Lanterne en L'écho de la bourse voor de neutrale
pers en tenslotte La Flandre Libérale, La Métropole en Le
Matin voor de Franstalige pers uit Vlaanderen. Bij het begin van het onderzoek rees al
snel één groot probleem: wat is nu precies een "stripverhaal"? Een
precieze definitie bestaat namelijk niet, en vertrekken vanuit een hedendaags
standpunt komt neer op een anachronisme. Het stripverhaal zoals we het nu
kennen is namelijk niet op één moment "ontstaan", maar is de
resultante van een lange evolutie, waarbij verschillende regio's een
belangrijke rol gespeeld hebben.[5] In de literatuur zijn dan ook de meest
uiteenlopende omschrijvingen te vinden, naargelang het belang dat de
opsteller van de definitie hecht aan bepaalde kenmerken. (zie onder andere
Kousemaker & Kousemaker, 1979, 7; Filippini, Glénat & Martens, 1979,
7-11; Horn, 1989, 343-344; Dierick & Lefèvre, 1999, 12-13) De
striphistorische tradities van de verschillende landen spelen daarin zeker
een rol: zo gaan Amerikaanse auteurs meestal de tekstballon als een
noodzakelijk element naar voor schuiven, omdat zo het "ontstaan"
van het stripverhaal in de Verenigde Staten kan gesitueerd worden.[6]
Nederlandse onderzoekers gaan dan weer de nadruk leggen op het feit dat
verhalen met onderteksten ook strips zijn: niet verwonderlijk als men ziet
dat veel reeksen die de Nederlandse strip in de tweede helft van de
twintigste eeuw beroemd hebben gemaakt (Eric de Noorman, Tom Poes,…)
precies ondertekststrips zijn.[7] Voor dit onderzoek heb ik geprobeerd te
werken met een zeer brede definitie: als strips werden de gevallen beschouwd waarin
een verhaal verteld wordt met behulp van naast of onder elkaar geplaatste
tekeningen. Zowel ballonstrips, ondertekststrips als stomme strips zijn in
het onderzoek opgenomen.[8]
Geïllustreerde verhalen (tekst met soms eens een tekening) en cartoons (bestaan
slechts uit één tekening) werden niet bestudeerd, net als "uit de hand
gelopen cartoons".[9]
Tot slot werden ook reclamestrips uitgesloten.[10] Strips hebben, net als allerlei andere
producten van menselijke activiteit, een band met de maatschappij waarin ze
zijn ontstaan. In het voorwoord van de bundel Strips, een evocatie van de
Middeleeuwen, beschrijft Rafaël De Keyzer strips als "een rijke bron
voor mentaliteitsgeschiedenis". Net als andere fictiewerken zoals de
film of de literatuur worden strips gemaakt door bepaalde mensen voor een
bepaald publiek en dus worden er via dit medium mentaliteiten, opvattingen,
beelden, normen en waarden doorgegeven die eigen zijn aan de auteurs én aan
de tijd en de maatschappij waarin deze leven (De Keyzer, 2000, 7; Baron-Carvais,
1991, 121; Fauconnier, 1995, 14, 26). Een auteur kan bewust
allerlei ideeën, standpunten, normen, en dergelijke in zijn verhalen
verwerken. Maar ook onbewust verwerkt hij allerlei maatschappelijke elementen
in zijn verhalen, net omdat hij zelf een onderdeel is van die maatschappij.
In een ganse reeks studies wordt op deze band met de maatschappij ingegaan.
Zo bijvoorbeeld in de bundel Le message politique et social de la bande dessinée, waarin verschillende auteurs enkele
stripreeksen analyseren op maatschappelijke elementen. Of nog De papieren
droomfabriek, waarin Johan Malcorps en Rik Tyrions op zoek gaan naar
onderliggende ideologieën in strips. In een artikel in de bundel Oost West
West Best bestuderen Pascal Lefèvre en Els Groesens dan weer strips in
verband met de koude oorlog, terwijl Jean-Bruno Renard in Bandes dessinées
et croyances du siècle onder andere religie in strips van de
Frans-Belgische school bestudeert (Carbonell, 1975; Malcorps & Tyrions,
1984; Lefèvre & Groesens, 1997, 224-233; Renard, 1986). Het was echter niet de bedoeling van het
onderzoek om via het bestuderen van de strips in de Belgische pers een beeld
te krijgen van de toenmalige maatschappij. Voor een dergelijk onderzoek wordt
trouwens beter met een coherenter corpus gewerkt.[11]
Wat was dan wel de bedoeling? Wel, de
belangrijkste functie van strips in de pers is zonder twijfel het
ontspanningselement. Kranten nemen strips op om ontspanning te bieden en op
die manier lezers naar hun krant te lokken. Door het verhaal elke dag te
laten eindigen met een "cliffhanger", hopen ze dat de lezers hun
krant zullen blijven kopen. Op die manier worden strips een belangrijk
commercieel element om lezers aan zich te binden (Dierick, 2000, 70;
Groensteen, 2000, 71-72). De pers heeft echter nog twee andere
functies, namelijk informeren en opiniëren.[12]
Kranten verspreiden informatie over wat er in de wereld gebeurt én geven daar
ook een mening over, die ze proberen over te brengen op hun lezers. De vraag
is dan of die krantenredacties ook het "ontspanningselement" strips
gaan inschakelen in die opiniëring, en hoe ze dat gaan doen. Waarvoor worden
strips ingeschakeld, hoe gebeurt dat, in welke kranten, door welke auteurs,…?
En is er een verband met de doelgroepen van de strips, de stijlen, de landen
van oorsprong,…? Er werd in deze studie dus slechts een specifiek onderdeel
van de band met de maatschappij bestudeerd. Er wordt namelijk gefocust op de
verhalen waar bewust standpunten over een politiek-maatschappelijk onderwerp
gegeven worden of waar een politiek-maatschappelijk probleem onder de
aandacht gebracht wordt. Het verhaal moet niet met dat doel gemaakt zijn, de
eerste bedoeling blijft in de meeste gevallen ontspanning, maar de politieke
standpunten moeten aanwezig zijn én er bewust in verwerkt zijn.[13] Twee onderwerpen werden echter
opzijgeschoven: beeldvorming in verband met gender en vreemde volkeren. Deze
thema's zijn zo omvangrijk en complex dat ze eigenlijk een studie op zich
waard zijn. Hoe werd het onderzoek nu gevoerd? Voor
het bestuderen van het stripbeleid werden alle strips die onder de hoger
vermelde definitie vielen, geïnventariseerd. Voor het politieke luik van het
onderzoek werd enkel gewerkt op de vervolgverhalen.[14]
Deze werden eerst aan een exploratieve lezing onderworpen, waarna de sterk
politiek geladen verhalen nog eens zorgvuldig geanalyseerd werden. Tot slot van deze inleiding zou ik nog
twee opmerkingen willen formuleren. Bij het begin van het onderzoek werd
bewust geopteerd voor een verhalende aanpak, omdat een statistische aanpak
mij niet in overeenstemming leek te brengen met de doelstellingen van het
onderzoek. Het bestudeerde materiaal is namelijk veel te divers, zodat alles
duidelijk gecontextualiseerd moest worden om geen spreekwoordelijke appelen
met peren te vergelijken. Ook ben ik mij bewust van de beperkingen
van het onderzoek. Alleen de strips werden (weliswaar in het kader van de
kranten) bestudeerd. Andere ontspanningselementen (feuilletons, spelletjes,
cartoons,…) en "grafische boodschappers" zoals reclame, cartoons en
politieke karikaturen werden niet bij het onderzoek betrokken. Het
vergelijken van deze elementen met de resultaten van het onderzoek naar de
strips kan zeer interessant zijn, maar is stof voor verder onderzoek. 2. "Morgen begint
ons nieuw tekenverhaal", het stripbeleid van de Belgische dagbladpers 2.1. De publicatiedrift van de Belgische kranten:
cijfers en verklaringselementen Over al de bestudeerde kranten heen
werden er 63.383 stripstroken teruggevonden.[15]
En zoals in onderstaande tabel te zien is, vallen onmiddellijk de grote
verschillen tussen de kranten op: La Lanterne voert de lijst aan met
7761 gepubliceerde stroken, gevolgd door Le Soir, La Dernière Heure
en Het Laatste Nieuws. Daar tegenover merkt men de zeer lage cijfers
bij de communistische pers en de totale afwezigheid van strips in La
Métropole, La Flandre Libérale en L'écho de la bourse.
Tabel 1: verdeling van
de geïnventariseerde strips over de verschillende kranten[16] Verklaringen vinden voor deze
verschillen is niet altijd even eenvoudig: een hele reeks factoren kon het al
dan niet opnemen van veel of weinig strips beïnvloeden. Men moet verklaringen
ook niet te ver gaan zoeken, een hoofdredacteur met interesse voor strips kon
in principe al voldoende zijn. Ook moet men zeer voorzichtig zijn met
oorzakelijke verbanden: het is niet omdat het publiceren van veel of weinig
strips overeenkomt met een bepaald kenmerk van een krant, dat dat kenmerk
daarvoor ook effectief verantwoordelijk is. Wat zijn nu mogelijke
verklaringselementen? De meest voor de hand liggende is de oplage. Zoals men
kan zien in bovenstaande tabel, is er meestal een duidelijk verband aanwezig
tussen de oplage van een krant en de hoeveelheid strips die ze publiceert.
Het gaat hier ook duidelijk om een oorzakelijk verband: de oplage heeft een
grote invloed op de financiële middelen van de krant en financiën zijn één
van de voorwaarden die nodig zijn om strips te kunnen publiceren. Een factor die daarmee samenhangt, is de
doelgroep van de krant. De link tussen populaire kranten die zich richten op
een zeer groot publiek en het opnemen van veel strips, is redelijk snel
gelegd: La Lanterne en Het Laatste Nieuws zijn daar mooie
voorbeelden van. De omgekeerde link lijkt eveneens evident: de afwezigheid
van strips in La Métropole, La Flandre Libérale en L'écho de
la bourse kan onder andere toegeschreven worden aan het elitaire karakter
van deze bladen. Andere kranten doorbreken dat patroon dan weer: zo besteden
de meer intellectuele kranten De Nieuwe Standaard en De Nieuwe Gids
(weliswaar samen met hun volksedities) redelijk veel aandacht aan het
publiceren van strips. Andere verklaringsfactoren moeten
gezocht worden in allerlei aspecten, zoals de concurrentieverhoudingen,
interesse van de krantenleiding in strips, auteurs die zich toevallig kwamen
aanbieden, enzovoort. In geen geval kan en mag er echter een oorzakelijk verband
gezocht worden tussen de hoeveelheid opgenomen strips en de zuil waartoe de
krant behoort. Het is duidelijk dat de Vlaamse katholieke pers een zeer
productieve omgeving was, maar dat is toe te schrijven aan een hele reeks
achterliggende factoren, waarop later verder ingegaan zal worden. Hetzelfde geldt voor de communistische
pers, die qua strippublicaties duidelijk achteraan bengelt. De verklaring
hiervoor moet gezocht worden in de zeer precaire financiële situatie
(gekoppeld aan zeer lage oplages) waarmee deze na de oorlog te kampen had én
aan een gebrek aan interesse vanwege de leiding van de krant. Een argument
dat wel eens aangehaald wordt om de stripschaarste in de communistische pers
te verklaren, is dat deze kranten om ideologische redenen geen beroep wilden
doen op agentschappen die Amerikaanse strips importeerden (Roggeman, 1982,
4-6; Mans, 1999, 22-23). Deze verklaring houdt echter geen steek, aangezien
er voldoende alternatieven voorhanden waren: zowel De Roode Vaan als Le
Drapeau Rouge publiceerden korte tijd een eigen strip of deden wel
eens een beroep op buitenlands materiaal, vooral afkomstig uit de Franse
communistische pers, die wel zeer actief was op stripgebied. We zagen net dat kranten, naast het
publiceren van eigen originele strips, ook buitenlands materiaal konden
aankopen. Dat gebeurde via de zogenaamde "syndicates". Deze syndicates
waren een typisch Amerikaans fenomeen, dat ook in Europa tot ontwikkeling
gekomen was. Striptheoreticus Thierry Groensteen beschrijft het als volgt: "Le
syndicate est une agence, généralement dépendante d'un groupe de presse, qui
diffuse divers matériaux intéressant les journaux (articles, jeux, bandes
dessinées…) dont elle détient les droits exclusifs, sur tout le territoire des
États-Unis et même à l'étranger" (Groensteen, 1999, 54). Een hele reeks van dergelijke
agentschappen bezorgden strips aan de Belgische kranten, maar de markt werd
duidelijk gedomineerd door één grote speler: het Franse Opera Mundi. Maar
liefst 39,9% van de geïnventariseerde strips werden door dit agentschap
geleverd. Via het Brusselse kantoor van Opera Mundi kwamen een heleboel
Amerikaanse en Franse stripreeksen in de Belgische pers terecht. Voorbeelden
daarvan zijn Mickey Mouse, Rip Kirby, Steve Canyon of
nog Monsieur Subito. Op grote afstand volgen de (eveneens
zeer belangrijke) Nederlandse Marten Toonder-studio's (12,9%) en het Deense
P.I.B. (11,6%). De Toonder-studio's leverden Nederlandse ondertekststrips als
Tom Poes, Panda, Kappie en Eric de Noorman,
terwijl P.I.B. zich vooral bezighield met het verspreiden van Scandinavische
gagstroken.[17]
Andere agentschappen, waaronder Alga
(Zweden), Stripfilm (Nederland), Agence Française de Presse, Europa-Press,
Press Alliance en studio Vox leverden tussen 0,1% en 1,8% van alle strips, en
moesten zich dus tevreden stellen met de spreekwoordelijke kruimels. Opvallend is dat sommige kranten
blijkbaar goede relaties met bepaalde agentschapen hadden. Zo haalden La
Lanterne en La Wallonie respectievelijk 93,6% en 79,9% van hun
strips bij Opera Mundi, terwijl Het Laatste Nieuws en Le Soir
zich zowel op Opera Mundi als op de Toonder-studio's richtten (samen leverden
ze 83,8% bij Het Laatste Nieuws en 96% bij Le Soir). Andere
kranten zoals Le Peuple, La Libre Belgique en Het Volk
gingen dan weer veel verscheidener te werk. Deze verscheidenheid aan agentschappen
zorgde ervoor dat er strips uit allerlei landen in de Belgische pers terug te
vinden waren. De Verenigde Staten voeren de lijst aan met 32,7% van de strips (20.724
stroken). België volgt met 25,4% (16.125 stroken), en Nederland neemt de
derde plaats in met 15,8% (10.005 stroken). Het rijtje wordt afgesloten door
Denemarken (6096 stroken of 9,6%), Frankrijk (5636 stroken of 8,9%), Zweden
(1882 stroken of 3%) en Groot-Brittannië (1298 stroken of 2,0%). Van 1617
stroken (2,6% van de gevallen) kon het land van oorsprong niet precies worden
vastgesteld. 2.2. Van
ondertekst naar tekstballon Zoals al aangegeven, kan men strips in
verschillende categorieën onderverdelen naargelang de manier waarop tekst
gebruikt wordt. Belangrijk hierbij is dat het stripverhaal in de negentiende
eeuw in Europa ontstond in de ondertekstvorm. Op het einde van de negentiende
eeuw ging men in de Verenigde Staten consequent gebruik maken van de
tekstballon, een gebruik dat langzaam aan (onder andere door de import van
deze Amerikaanse strips) overwaaide naar Europa. In Europa bestonden de twee
vormen lange tijd naast elkaar, om vandaag tot een situatie te komen waarin
de ballonstrip de ondertekststrip (bijna) totaal verdrongen heeft. Hoe was de situatie nu in de Belgische
pers van de jaren 1945-1950? Ballonstrips waren duidelijk dominant aanwezig,
ze vertegenwoordigden 53,9% van de gevallen. Ondertekststrips waren goed voor
17,3% van de gevallen, stomme strips voor 28,1%. 0,8% van de stripstroken
verscheen met een combinatie van ballonnen en ondertekst. Zijn er nu verbanden aanwezig tussen het
soort tekst en het land van oorsprong? Kan men met andere woorden spreken van
aparte striptradities in bepaalde landen? Uit de cijfers blijkt dat
inderdaad: zo zijn de geïnventariseerde Nederlandse strips bijna allemaal
ondertekststrips (94,5%), en zijn de Belgische en Amerikaanse vooral
ballonstrips (respectievelijk 86,3% en 82,5%). De overige strips van Belgische
of Amerikaanse oorsprong bestaan vooral uit tekstloze gagstroken (9,1% en
16,2%) en enkele strips met een ondertekst of een combinatievorm (5,6% en
1,3%). Deense strips zijn voor 96,9% tekstloze
gagstrips. Ook uit Zweden vindt men een overwicht aan tekstloze gagstroken (65,2%),
hoewel 34,7% ballonstrips zijn. Uit Frankrijk krijgt men vooral tekstloze
gagstroken (70,4%), 20,3% ballonstrips en 9,2% ondertekststrips. Voor
Groot-Brittannië krijgt men voor dezelfde volgorde 17,7%, 64,7% en 17,5%. Het moderne stripverhaal (de
ballonstrip) was in de bestudeerde periode dus al goed ingeburgerd. Bij alle
landen van oorsprong, behalve bij Nederland, hadden ballonstrips een
duidelijk overwicht op ondertekststrips.[18]
De verschuiving van ondertekst naar ballonstrips blijkt ook duidelijk als men
de periode 1945-1950 vergelijkt met de jaren 1930: in de jaren 1930 waren de
ondertekststrips nog sterk in de meerderheid (dubbel zoveel als
ballonstrips), terwijl er in de jaren 1940 drie keer meer ballon- dan
ondertekststrips gepubliceerd werden.[19] De reeds vermelde combinatievorm
ballon-ondertekst is een merkwaardig verschijnsel. Het fenomeen komt op twee
verschillende manieren voor: ten eerste als extra toegevoegde tekst bij
buitenlandse ballonstrips. Een verklaring kan hier zijn dat men op de krant
of het agentschap het verhaal op die manier duidelijker wou maken.[20]
Ten tweede bij enkele Belgische verhalen. Bij deze is de verklaring redelijk
voor de hand liggend: ze werden gemaakt door duo's van een tekenaar en een
schrijver.[21]
Waarschijnlijk gaven deze schrijvers om literaire redenen een voorkeur aan
het gebruik van ondertekst, terwijl de tekenaars het niet konden laten aan
hun tekeningen tekstballonnen toe te voegen. 2.3. Strips: bladvulling, ontspanning of volwaardig onderdeel van de krant? En hiermee komen we aan een ander
belangrijk punt. Welke omvang namen de gepubliceerde strips in en welke
plaats kregen ze in de krant toebedeeld? Qua omvang kan men het eenvoudig
houden: het formaat komt overeen met het huidige formaat waarop strips in
kranten te vinden zijn. Ballonstrips verschenen namelijk op gemiddeld 6-7 cm
hoogte en 20 cm breedte, terwijl ondertekststrips doorgaans iets hoger (door
de onderaan geplaatste tekst) en iets minder breed waren. Maar door het
simultaan publiceren van verschillende reeksen konden de strips tot 33% van
een krantenpagina innemen. Vele kranten hadden namelijk niet genoeg
aan het publiceren van één stripreeks. Kranten als La Lanterne, La
Wallonie, Le Soir en Het Laatste Nieuws publiceerden gemakkelijk
vier, vijf, zes of zelfs zeven reeksen tegelijk. De publicatie gebeurde meestal aan een
ritme van één strook per dag, maar enkele (vooral Vlaamse) reeksen boden hun
lezers dagelijks twee stroken lectuur. En bij wekelijkse publicaties kon het
aantal gepubliceerde stroken oplopen tot acht.[22] Op welke plaats in de krant konden de
lezers nu hun dagelijkse portie strips terugvinden? Sommige kranten kozen
duidelijk voor een vaste strategische plaats, terwijl anderen de strips
blijkbaar publiceerden waar er plaats was, en dat kon zowel tussen de
hoofdartikels als tussen de advertenties zijn.[23]
Bij het tegelijk verschijnen van verschillende reeksen, kon men deze zowel
verspreid als gegroepeerd terugvinden. Voor het bestuderen van allerlei
nevenaspecten van de gepubliceerde strips, is er één zeer interessante bron,
en dat zijn de zogenaamde aankondigingen. Uit deze tekstjes, in de krant
gepubliceerd naar aanleiding van de start van een nieuw verhaal of een nieuwe
reeks, en waarschijnlijk opgesteld door één of andere redacteur, is een
heleboel informatie af te leiden over uiteenlopende aspecten zoals de
gebruikte terminologie, de doelgroepen, het taalgebruik, het belang van
exclusiviteit, de manier van presentatie van de strips, enzovoort.
Voorzichtigheid is echter geboden, aangezien het in de eerste plaats om
commerciële boodschappen gaat.[24] Wat de terminologie betreft, is het
opvallend dat er een hele reeks verschillende termen aangewend werden om
strips aan te duiden.[25]
Door allerlei woordcombinaties probeerde men het medium te definiëren,
rekening houdend met zowel het visuele aspect als het verhalend of
"feuilleton"-aspect. Alleen in het Nederlands haalt één term de
duidelijke overhand, en dat is "tekenverhaal". Interessant is ook dat slechts in een
kleine minderheid van de gevallen met de gebruikte term wordt ingespeeld op
een jeugdig publiek (over de doelgroepen verder meer). En wat tot slot nog
moet aangestipt worden, is dat er qua termen geen enkel onderscheid gemaakt
wordt tussen ballon- en ondertekststrips. Ze worden allebei op dezelfde
manier aangeduid, in de meeste gevallen dus als "tekenverhaal". Ook
wordt het onderscheid in de aankondigingen nooit op een andere manier
vermeld, wat erop wijst dat het onderscheid tussen die twee varianten voor de
kranten (en voor de lezers) blijkbaar niet veel belang had. De verschillende kranten gingen op een
zeer uiteenlopende manier om met het inzetten van aankondigingen als
promotiemiddel. Zo publiceerde Gazet van Antwerpen er over de hele
periode maar één, terwijl Het Laatste Nieuws er maar liefst 135 opnam!
Als men bij alle kranten het aantal gepubliceerde stripstroken en het aantal
aankondigingen vergelijkt, blijkt daar absoluut geen verband tussen te
bestaan. De verschillen moeten eerder toegeschreven worden aan de aan- of
afwezigheid van een "aankondigingscultuur". Een verband is wel te
leggen tussen het intensief gebruik maken van aankondigingen en
crisismomenten, zoals de krantenoorlog tussen De Standaard en De
Nieuwe Gids. Op deze krantenoorlog gaan we verder dieper in. Ook de
verschijningsvorm van deze tekstjes was zeer uiteenlopend. Soms bevatten ze
één enkel woord, soms een hele uitleg. Maar één bedoeling blijkt duidelijk:
ze moesten opvallen. En om dat te bereiken werden allerlei middelen
ingeschakeld: grote lettertypes, opvallende kaders, tekeningen, plaatsing op
de voorpagina,… De inhoud beperkt zich
in zeer veel gevallen tot berichten in de zin van "Morgen begint ons
nieuw tekenverhaal", maar uitgebreide teksten komen ook wel voor. De
lezer krijgt dan bijvoorbeeld een biografie van de auteur te lezen, of een
situering van het verhaal, en natuurlijk allerlei elementen om hem
nieuwsgierig te maken. De
Standaard ging zelfs zo ver de lezers aan te zetten een abonnement te nemen om
niets van het verhaal te moeten missen.[26]
Algemeen blijkt trouwens duidelijk dat de strips door de kranten ingeschakeld
werden als verkoopsargument. Over de politieke inhoud van de verhalen werd
dan weer over het algemeen gezwegen. De uitzonderingen waarin dat wel
gebeurde, zijn op één hand te tellen. Het doelpubliek
tenslotte. Als men zich op de aankondigingen baseert, blijken de kranten zich
met hun strips op een zeer groot publiek te richten, meestal gewoonweg tot
alle lezers van de krant, door te verwijzen naar "de lezers",
"het gezin" of formuleringen als "jong en oud". Echt
specifieke doelgroepen worden soms wel vermeld, maar dat gebeurt niet zo
vaak. Slechts een twintigtal keer wordt er expliciet verwezen naar de jongere
lezers. De volwassen lezers ontspannen lijkt dus het hoofddoel te zijn, en
als de kinderen door de aanwezigheid van strips de krant beginnen te lezen,
dan is dat natuurlijk mooi meegenomen. Dat ervan uitgegaan werd dat
stripfiguren een impact hadden op de lezers, blijkt ook uit de campagne voor
de "normale prijzen", door het "Nationaal strijdcomité tegen
het duur leven en voor de opleiding van de koper" opgezet in het najaar
van 1947. In alle kranten werden advertenties geplaatst met in de hoofdrol
stripfiguren van Opera Mundi, die de lezers moesten overtuigen tegen de
laagste prijzen te kopen. 2.4. Strips
van eigen bodem We zagen al dat veel gepubliceerde
strips uit het buitenland geïmporteerd werden. Maar een niet te verwaarlozen
aandeel was wel degelijk van Belgische makelij: 25,4% om precies te zijn. Als
men enkel het origineel materiaal in aanmerking neemt (de strips die dus nog
nergens anders gepubliceerd werden) komt men op 23,1%.
Tabel 2: de verdeling van deze Belgische strips
onder de verschillende kranten[27] Er is duidelijk een sterke concentratie
van Belgische strips vast te stellen in de Vlaamse katholieke pers. De
Nieuwe Standaard, De Nieuwe Gids, De Standaard, Het Volk
en Het Nieuws van den Dag namen samen 60,2% van de Belgische strips
voor hun rekening. Kijkt men naar de
totale tabel, dan merkt men ook dat bijna alle kranten moeite gedaan hebben
om Belgische strips op te nemen, ook de Franstalige en niet-katholieke kranten.
In sommige gevallen bleef het bij enkele stroken of verhalen, in andere
gevallen werden er echt eigen reeksen opgestart. En als men het aandeel van de Belgische
strips in het totale stripaanbod van de kranten bekijkt, dan merkt men ook
snel enkele uitschieters op, die zich weer situeren in de Vlaamse katholieke
pers: De Nieuwe Standaard, De Nieuwe Gids en De Standaard.
Quasi de volledige stripinhoud van deze kranten is van Belgische oorsprong.
Andere grote concentraties vindt men in Het Volk, Het Nieuws van
den Dag en… in de communistische pers. Het aantal strips in De Ro(o)de
Vaan en Le Drapeau Rouge is zeer laag, maar de Belgische
producties hebben er wel een redelijk groot aandeel in. Bij het zoeken naar een verklaring voor
de grote concentratie eigen strips in de Vlaamse katholieke pers, werd al
snel duidelijk dat deze niet te ver gezocht moest worden: Willy Vandersteen
blijkt, samen met enkele overnames van kranten, een drijvende kracht te zijn
geweest achter het fenomeen. Na de Tweede Wereldoorlog probeerde
Vandersteen gepubliceerd te raken in de dagbladpers. Dat lukte bij De
Nieuwe Standaard/Het Nieuwsblad van de groep rond de industriëlen Tony
Herbert en Leon Bekaert, die als vervangers optraden voor de onder sekwester
geplaatste oude De Standaard en Het Nieuwsblad.[28]
Op 30 maart 1945 begonnen deze kranten de publicatie van De avonturen van
Rikki en Wiske. Eind december werd Rikki vervangen door Suske, en startte
Vandersteen op vraag van de krantenleiding met een tweede reeks, De
Familie Snoek, waarvan wekelijks één gagpagina zou verschijnen. Toen de oude De Standaard en Het
Nieuwsblad in de lente van 1947 weer op de markt kwamen, werden De
Nieuwe Standaard en Het Nieuwsblad omgedoopt tot De Nieuwe Gids
en 't Vrije Volksblad. En wanneer Vandersteen na enkele maanden
overstapte naar de oude Standaard sprak men bij De Nieuwe Gids
huiscartoonist Marc Sleen aan om het verlies op te vangen: De avonturen
van detectief Van Zwam, later omgedoopt tot De avonturen van Nero,
waren geboren. Om het verlies van De Familie Snoek te compenseren,
werd dan weer een beroep gedaan op Bob De Moor, die gedurende enkele maanden
een erg gelijkende strip zou produceren: De Familie Kibbel. Maar daar bleef het niet bij. In juni
1948 stond De Nieuwe Gids haar volkseditie 't Vrije Volksblad
af aan de collega's van Het Nieuws van den Dag, zodat Van Zwam
in deze drie kranten tegelijk ging lopen. Tot daar in april 1950 een einde
aan kwam: De Nieuwe Gids werd overgenomen door Het Volk, Sleen
stapte over naar deze laatste krant, en zowel Het Nieuws van den Dag
als 't Vrije Volksblad verloren de populaire Van Zwam-strip. Het Nieuws van den
Dag ging dan op zoek naar vervanging, en vond twee auteurs bereid een
verhaal te leveren. Luc Droek zorgde voor De strijd om het uranium,
met de wetenschapper Klawieter in de hoofdrol. Raf Van Dijck leverde een
verhaal van Kwik en Filidoor met als titel Anna Bouzilowna. Na
deze verhalen verdwenen Droek en Van Dijck echter van het toneel, om
vervangen te worden door Bob De Moor en zijn Nieuwe avonturen van Tijl
Uilenspiegel.[29] Al deze reeksen zijn
dus het (in)direct gevolg van het feit dat Vandersteen na de oorlog bij De
Nieuwe Standaard begon. En dat is er ook aan te merken: niet alleen op
publicatiegebied blijken het "opvolgers" te zijn, ook op
inhoudelijk vlak en op het domein van de presentatie. Dat laatste is het
eenvoudigste: de strips van Vandersteen verschenen als één van de enige op
twee stroken per dag: al de opvolgers worden op die manier gepubliceerd. En
inhoudelijk is de overeenkomst ook niet ver te zoeken: alle auteurs in
kwestie leverden, zoals we verder nog zullen zien, sterk politiek geladen
verhalen af. Willy Vandersteen was een kampioen in het opnemen van politieke
verwijzingen en zijn opvolgers zouden dan ook niet nalaten hetzelfde te doen.
Het lijkt soms zelfs alsof ze "het voorbeeld" goed bestudeerd
hadden voor er zelf aan te beginnen.[30] Al te dikwijls wordt gedacht dat de
originele strips in de dagbladpers zich beperkten tot de productie van Marc
Sleen en Willy Vandersteen. Dat is vooral te danken aan de langdurigheid en
de grote populariteit van hun productie. Maar ook als men de situatie vanuit
de tijd zelf bekijkt, blijken ze (vooral Vandersteen dan) enorm belangrijk te
zijn geweest. Zo is de rol die de verhalen van
Vandersteen speelden in de zogenaamde krantenoorlog tussen De Nieuwe Gids
en De Standaard moeilijk te onderschatten. Zolang Suske en Wiske
in De Nieuwe Gids bleven verschijnen, werden deze gebruikt om de
lezers te overtuigen niet over te stappen naar De Standaard. Bij de
start van De Koning Drinkt (als "overgangsmaatregel" zowel
door De Nieuwe Gids als door De Standaard gepubliceerd) zetten
beide kranten het door middel van aankondigingen goed in de verf dat ze het
verhaal publiceerden. En als we Vandersteen mogen geloven, moeiden de
krantenbazen zich persoonlijk met het probleem en deden ze er alles aan om
hem in huis te houden of te halen. Bij de definitieve overstap van
Vandersteen en zijn personages naar De Standaard, zette deze krant de
pas verworven exclusiviteit goed in de verf met een tiental aankondigingen.
En De Nieuwe Gids ging in de tegenaanval: Sleen en zijn detective Van
Zwam volstonden niet meer, en dus ging men over tot de publicatie van een Kuifje-verhaal,
dat werd beschreven als "het beste dat tot nog toe in België verschenen
is" en andere beschrijvingen in hetzelfde genre.[31]
Uit deze hele "strijd", die hier in sterk vereenvoudigde vorm
weergegeven is, blijkt overduidelijk dat de strips een zeer belangrijk
onderdeel van de krant konden zijn. Maar laten we nu overgaan naar de rest
van de Belgische productie. Deze omvat namelijk veel meer dan Vandersteen en
zijn opvolgers. Het Belang van Limburg publiceerde al vrij snel na de oorlog twee originele
strips van Anne-Marie Prijs (De avonturen van Nantje en Jetje Pek en van
hun hondje Zip en De Stradivarius van Professor Polsky,
1945-1946), maar nam daarna haar toevlucht tot agentschapstrips. Zulke kortstondige
pogingen tot het publiceren van eigen materiaal kwamen veelvuldig voor. Zo
publiceerde Le Peuple in 1948 Pierre Azur, pilote de ligne,
door het duo Tenas & Rali, en namen hun Vlaamse collega's van Vooruit
In de schaduw van Madison Garden (Wally Delsey, 1949) en een bewerking
van het volksverhaal Smidje Smee (Georges Van Raemdonck – L. Roelandt,
1949-1950) op. Voor
La Libre Belgique leverde Tenas ook Les aventures de Monsieur Snot
(1946). En in La Wallonie verschenen Jim Harvey (Ruzi,
1948-1949) en het anonieme Les aventures de Folichon dans la résistance
(1946-1947). Onder de verdienstelijke
pogingen moet zeker ook de communistische pers vermeld worden. De Roode
Vaan publiceerde twee verhalen van Proleetje en Fantast
(1946-1947), het eerste door het duo Louis Paul Boon & Maurice Roggeman,
het tweede door Roggeman solo. En Le Drapeau Rouge probeerde het in
1945-1946 met Les
Trafiquants de Tchoung-King, een zeer mooi ogende strip, die echter na enkele
afleveringen werd stopgezet.[32] Een langer leven waren
de Vlaamse reeksen in Het
Volk
beschoren. Tussen 1946 en 1949 leverde Buth zes vervolgverhalen en honderden
gagstroken van de reeks Thomas Pips af, terwijl zijn collega Rik in
1949-1950 vier verhalen tekende met de jongen Bazielken in de hoofdrol. Langlopende reeksen
zijn ook terug te vinden in de Franstalige pers, en meer bepaald in La
Libre Belgique (Les aventures de Mac Nib, détective, door Roléo,
vanaf 1948) en La Dernière Heure (Les enquêtes de M. Cro, détective,
door Ray Reding, vanaf 1947). Toevallig of niet twee detectivereeksen, maar
wel met een verschillende aanpak. Terwijl Roléo zijn verhalen op het einde
van de negentiende eeuw situeert, spelen de verhalen van Reding zich in de
eigen tijd af, met personages met dierenhoofden en mensenlichamen. Gagstroken van eigen
bodem werden gepubliceerd in La Libre Belgique (Bouboule, door
Gévé, 1946-1947), Le Matin (Monsieur Durant, door Tenivar,
1945; Narcisse, le petit livreur, door Eddy, 1945-1946 en Oscar,
door Jean Leo, 1950), La Lanterne (Les aventures de Little Dearie,
door Sebastien, 1944-1945; Pat, door Pat O'Sheridan, 1945) en Volksgazet
(Soldaat Fa Sido, Wally Delsey, vanaf 1947). Ouder Belgisch
materiaal werd opnieuw gepubliceerd in De Nieuwe Gids (Kuifje –
De scepter van Ottokar, Hergé, 1947-1948), La Dernière Heure (Le
secret du Mastaba[33],
1945-1946), De Nieuwe Gazet (verscheidene verhalen van Bob De Moor[34])
en La Wallonie (Le sept de trèfle, Marleb[35],
1946-1947). En tot slot mogen
zeker de jeugdpagina's en -bijlagen niet vergeten worden met werk van Peyo,
Wal, Alka,… (La Dernière Heure), Freddy (La Lanterne), Dino
Attanasio, Victor Hubinon, Jean-Michel Charlier, Sirius (La Libre Belgique),
Willy Vandersteen (Het Nieuwsblad), Suzanne André (Le Peuple),
Peyo, Pat O'Sheridan, Jo, Jean-Léon Huens,… (Le Soir), Wally Delsey (Het
Volk). Aan Belgische auteurs
was dus zeker geen gebrek. De bovenstaande producties tonen duidelijk aan dat
het heel goed mogelijk was om origineel materiaal te publiceren, als de wil
en de middelen aanwezig waren. Hoe ging het
publiceren van zo'n eigen verhaal of reeks nu in zijn werk? Blijkbaar kon het
initiatief van twee kanten komen. Auteurs als Anne-Marie Prijs en Willy
Vandersteen namen zelf contact op met respectievelijk Het Belang van
Limburg en De Nieuwe Standaard (en zorgden ervoor dat deze kranten
vrij snel na de oorlog terug strips opnamen).[36]
In andere gevallen, zoals de hierboven beschreven "opvolgers" van
Vandersteen, was het de krant die aan een auteur vroeg om een strip te
produceren. Dat was bijvoorbeeld ook het geval voor Proleetje en Fantast
bij De Roode Vaan. Het doel hierbij was natuurlijk concurrentieel te
blijven ten opzichte van de kranten die al strips opnamen. En hiermee zijn we
aanbeland bij de eigenlijke relatie tussen de auteurs en de krant. Naargelang
die relaties kan men de auteurs indelen in een aantal groepen. Een eerste
groep kan men de "onafhankelijke" tekenaars noemen. Daarbij horen
bijvoorbeeld Bob De Moor (voor zijn Tijl Uilenspiegel), Maurice
Tillieux, Ray Reding en Peyo. Een tweede groep bestaat uit mensen die bij de
krant in dienst waren als journalist/illustrator: in die gevallen bevonden
zich Rik Clément (Het Volk: illustrator, lay-outman, journalist en
hoofdredacteur Ons Zondagsblad), Marc Sleen (De Nieuwe Standaard/De
Nieuwe Gids/Het Volk: karikaturist en illustrator), Louis Paul Boon (De
Roode Vaan: journalist, schrijver), Maurice Roggeman (De Roode Vaan:
illustrator, lay-outman), L. Roelandt (Vooruit: schrijver) en Gévé (La
Libre Belgique: cartoonist).[37]
Een derde groep kan men beschrijven als tekenaars die via een tussenschakel
aan de krant verbonden waren: Vandersteen via zijn uitgever
Standaard-Boekhandel, Bob De Moor (voor andere verhalen) via zijn
Artec-studio's, en Jean Léo via het Franse agentschap Opera Mundi. Ook
Jacques Martin schakelde een tussenpersoon in om zijn verhaal aan La
Wallonie aan te bieden.[38] Er wordt dikwijls
gezegd dat een eigen strip voor veel kranten te duur was. Merkwaardig is dan
ook de totale afwezigheid van samenwerking over de taalgrens.[39]
Hadden Vlaamse en Franstalige kranten samengewerkt om hun originele strips
onderling uit te wisselen, dan hadden die kosten beperkt kunnen worden. Maar
dat gebeurde dus niet… Ook niet bij de communisten: Le Drapeau Rouge
en De Ro(o)de Vaan werkten op redactioneel vlak nauw samen, en enkele
Franse strips werden in beide kranten gepubliceerd, maar van de eigen reeksen
(Proleetje en Fantast & Les Trafiquants de Tchoung-King) is
bij de anderstalige collega's geen spoor te vinden. Het fenomeen van de
verzuiling blijkt dan weer niet zoveel effect gehad te hebben op de
stripauteurs. Buth tekende bijvoorbeeld zowel voor Het Volk als voor Vooruit,
en de verhalen van Bob De Moor kwamen zowel in de katholieke als in de
liberale pers terecht.[40]
En Wally Delsey, die meestal voor de Volksgazet en Vooruit tekende,
leverde een kortverhaal aan Het Volk. Dat andere auteurs niet in
publicaties van verschillende strekkingen publiceerden, moet eerder
toegeschreven worden aan loyauteit aan de krant zelf dan aan loyauteit aan de
zuil. De grote problemen met auteurs die naar de concurrentie overstapten,
situeerden zich trouwens elke keer in de katholieke wereld. 3. Strips en politiek in de Belgische dagbladpers "Gij moet u niet met politiek
inlaten! Dat ligt U niet. Uw avonturen moesten zich meer tot het
oppervlakkige bepalen!"[41] Dat krijgen Tom Poes en Heer Bommel te
horen van hun tegenspeler Joris Goedbloed in "Tom Poes en de
talisman" van Marten Toonder. Ze waren echter zeker niet de enige
stripfiguren die zich met politiek bezighielden. Zoals we in dit deel zullen
zien, zijn in een hele reeks verhalen allerhande verwijzingen naar
maatschappij en politiek terug te vinden. Bij het onderzoek van die politieke
elementen werd al snel duidelijk dat deze op verschillende manieren in
verhalen kunnen voorkomen. De eenvoudigste vorm zijn de zogenaamde
verwijzingen, korte opmerkingen waarin de verteller of één van de personages
inspelen op de actualiteit of op een politiek thema. Daarbij horen onder
andere opmerkingen over uiteenlopende, ernstige of minder ernstige, thema's
zoals de belastingen, de koningskwestie, de trams, het liberaal
verkiezingsprogramma, enzovoort. Daarnaast heeft men allerlei situaties
die naar de werkelijkheid verwijzen. Goede voorbeelden hiervan zijn scènes
uit diverse Suske en Wiske-verhalen waarin Willy Vandersteen zich
uitspreekt voor vergevingsgezindheid en amnestie. En tenslotte zijn er de
verhalen die volledig opgebouwd zijn rond een politiek thema. Ze bestaan uit
een aaneenrijging van de net vermelde opmerkingen en situaties, en het
verhaalthema op zich is politiek gericht. 3.1. Thematisch
overzicht van de politieke onderwerpen 3.1.1. Van
de ene oorlog naar de andere De Tweede Wereldoorlog was net
afgelopen, maar sommige stripauteurs lieten hun personages die oorlog nog
eens overdoen. Zoals in Folichon dans la résistance, een
oorlogsverhaal dat (anoniem) in La Wallonie verscheen in 1946-1947.
Het hoofdpersonage, een jonge Belg die na het beluisteren van Radio Londen
besluit het verzet in te gaan, blijkt een ware ramp te zijn voor de Duitsers,
die dan ook bij bosjes sneuvelen. Als Folichon zich dan ook nog aansluit bij
het Engelse leger, worden de gevolgen voor het Duitse leger ronduit
rampzalig. De tegenstelling
tussen Folichon en de geallieerden aan de ene kant en de Duitsers aan de
andere kant, wordt in het verhaal zeer duidelijk in de verf gezet. De
geallieerden zijn echte helden, terwijl de Duitsers zo slecht, dom en idioot
mogelijk voorgesteld worden. Ze worden aangeduid met steeds dezelfde namen
(Fritz, Karl,…), worden "bandits", "tueurs" en dergelijke
genoemd, voeren medische experimenten en folteringen op gevangenen uit,
spreken een gebrekkig taaltje, zijn ongelooflijk arrogant, en worden bij hun
systematische mislukkingen door Folichon steevast uitgelachen. De negatieve
beeldvorming rond de Duitsers steekt scherp af tegen de ophemeling van de
Britten. Op verschillende momenten in het verhaal wordt Engeland aan de
lezers voorgesteld als het beloofde land, het land van de vrijheid, het land
van het verzet tegen de Duitse veroveraars. Een ander
verzetsverhaal met een hoog propagandagehalte is terug te vinden in Le
Drapeau Rouge. Tijdens de maanden januari en februari 1950 vindt men
daarin Fabien, héros de légende, een kortverhaal van de hand van de
Franse auteur Maurice Damois en oorspronkelijk gepubliceerd in de Franse
communistische pers.[42]
In het verhaal staan solidariteit onder de arbeiders, patriottisme, het
communistisch verzet en de heldendaden van Fabien centraal. Allerlei
elementen worden gebruikt om de persoon van Fabien zoveel mogelijk te
verheerlijken: hij engageert zich al op zeer jonge leeftijd in het syndicale
leven, hij gaat meevechten (en raakt gewond) in de Spaanse burgeroorlog, hij
gaat bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog het verzet in en ontpopt
zich tot een echte communistische verzetsheld. Maar ook helden zijn eindig:
het verhaal wordt afgesloten met zijn dood bij de ontploffing van een mijn in
december 1944, waarna de lezer boven zijn beeltenis de volgende tekst te
lezen krijgt: "Fabien
est mort! Mais la jeunesse progressiste de France fait sienne la fière devise du
légendaire héros: vaincre et vivre". Deze schrijfstijl, die over
het hele verhaal aangehouden wordt, zorgt voor een nog hoger propagandagehalte:
Fabien wordt een voorbeeld en een martelaar. Deze twee verhalen
komen uit linkse kranten. Niet zo verwonderlijk, gezien het feit dat de
linkse partijen zich sterk op dat thema concentreerden. Maar ook in kranten
van andere stromingen vinden we het verzet en de strijd tegen de Duitsers
terug. Zo bijvoorbeeld in Nantje en Jetje van Anne-Marie Prijs (Het
Belang van Limburg), een verhaal waarin de jonge Nantje zich aan de zijde
van de verzetsbeweging BNB schaart. Of nog in Mac-Nib (La Libre
Belgique) waarin de strijd naar de negentiende eeuw geprojecteerd wordt
en de Britse detective het opneemt tegen een Pruisische bende (onder leiding
van een zekere Fritzmark) die de wereld wil veroveren. Trouwens, ook in
verhalen die zich na de oorlog afspelen, blijken Duitsers nog gevaarlijk te
zijn. Zowel op individuele als op collectieve basis blijken ze nog in staat
de wereld te laten voelen dat ze bestaan. Zo komt Kappie (Marten Toonder, Le
Soir) op een eiland in contact met een bende Duitse soldaten die niet
beseffen dat de oorlog gedaan is. En in verschillende verhalen duiken er
ex-nazi's op in de rol van slechteriken. Ook Hitler herverschijnt enkele
keren op het toneel: in Van Zwam (De Nieuwe Gids) blijkt hij in
Alaska te leven, en in Tijl Uilenspiegel (Het Nieuws van den Dag)
koestert de ex-Führer onder de naam Pittler plannen om de wereld te
vernietigen. Algemeen kan men
stellen dat de houding ten opzichte van de Duitsers unaniem negatief is. Met
de geallieerden ligt dat duidelijk anders, en vindt men tegengestelde
standpunten terug. In Nantje en Jetje bijvoorbeeld worden ze door de
bevolking op gejuich onthaald (hoewel er in het verhaal toch een
bombardementsfout gebeurt), terwijl Willy Vandersteen in Suske en Wiske
duidelijke steken uitdeelt aan hun adres. Eén keer heeft hij het over een
"geallieerde bezetter", en op een ander moment wijst hij op de
bombardementsfouten tijdens de oorlog (het "bombarderen van
militaire-burger-objectieven"). Hetzelfde gebeurt met het Marshallplan,
dat hij het "Marcheer-maar-al-plan" noemt en associeert met een
nachtmerrie. In De Mottenvanger uit Vandersteen trouwens ook kritiek
op de regering Pierlot, waarmee hij duidelijk aansluit bij de denkbeelden van
Leopold III. Men mag dan wel fier
zijn over de rol van het verzet en de geallieerden, en de Duitsers naar de
hel wensen, oorlog wordt toch niet als iets positiefs voorgesteld. In de
Amerikaanse reeksen Steve Canyon (Milton Caniff, Le Soir) en L'agent
secret X-9 (Mell Graff, La Dernière Heure) wordt er
"gefilosofeerd" over de Tweede Wereldoorlog. Het beeld dat daaruit
voortkomt, is een beeld van oorlog als een liefst te vermijden fenomeen. Maar
als een oorlog uitbreekt, moet men zich natuurlijk uit patriottisme
engageren. Tegenover desertie wordt dan ook heel negatief gedaan. Ook wordt in deze twee
reeksen de schuld van al de slachtoffers bij de Japanners gelegd. De
Verenigde Staten hebben niets anders gedaan dan zich te verdedigen, een
gedachtegang die we ook zullen terugvinden in de beeldvorming in verband met
de koude oorlog. En ook de
niet-Amerikaanse auteurs pleiten voor vrede. Zo brengt de Zweedse auteur
Lennart Ek met Fred Sander (Le Matin) het verhaal van de strijd
tussen de aardbewoners en een invasieleger van Mars. De strijd die de aardbewoners
leveren wordt natuurlijk wel verheerlijkt, maar de nadruk ligt toch op de
samenwerking die alle aardbewoners daarbij afsluiten. En door een
regimewissel op Mars gaan de strijdende partijen na verloop van tijd vrede
sluiten en samenwerken. Zo wordt een mooi beeld opgehangen van het feit dat
samenwerking tussen volkeren veel nuttiger is dan onderlinge strijd. Andere
vredesboodschappen zijn terug te vinden in Suske en Wiske, X-9,
Thomas Pips,… De Tweede Wereldoorlog heeft blijkbaar gezorgd voor een
serieuze afkeer van oorlogsvoering, en van de "menselijke
beschaving". Vandersteen brengt in Suske en Wiske de beschaving
alleszins in verband met onvriendelijkheid, oorlog, wapens,
concentratiekampen,… En ook zijn collega Marc Sleen gaat met enkele opmerkingen
dezelfde toer op, net als de Disney-studio's in een Mickey Mouse-verhaal
(Volksgazet) waarin gevechten en oorlogen geassocieerd worden met de
beschaafde wereld. Tot slot van dit
deeltje over de Tweede Wereldoorlog nog even vermelden dat er nergens verwezen
wordt naar de holocaust. Het onderwerp kreeg over het algemeen in de pers
niet veel aandacht (Saerens, 1998, 310-311), en dat is ook het geval in de
strips. Het enige optreden van een jood is terug te vinden in De
Stradivarius van Prof. Polsky (A.-M. Prijs, Het Belang van Limburg)
Een joodse handelaar, afgebeeld met haakneus en haakkin, bezondigt zich
hierin aan oneerlijke praktijken. De oorlog had dergelijke clichés blijkbaar
de wereld niet uitgeholpen. Over naar die andere
"oorlog" nu: de koude oorlog. Ook de beeldvorming hiervan is een
zeer interessante materie. Hoe worden strips ingeschakeld in deze strijd? Hoe
wordt een vijandbeeld gecreëerd en hoe wordt die vijand dan afgebeeld? In verschillende
verhalen komen personages in contact met Russen of belanden ze zelf in de
Sovjet-Unie. En telkens komt hetzelfde beeld van Rusland naar voor: vrijheid
is er ver te zoeken, iedereen wordt er in het oog gehouden, de situatie is er
verre van rooskleurig, het regime is autoritair, stoorzenders worden verbannen,…
Zo bijvoorbeeld in de Van Zwam-verhalen van Marc Sleen, die een zeer
karikaturaal beeld van de Sovjet-Unie ophangt: men wordt er uit het leger
ontslagen om "gezondheidsredenen", men vindt er alle westerlingen
"dikke leugenaars", de bevolking leeft in terreur, sombere gebouwen
domineren het straatbeeld, overal hangen portretten van Stalin,… Een element
dat ook regelmatig terugkomt is dat Russen/Oost-Europeanen niet in staat zijn
zelf uitvindingen te ontwikkelen en deze dus in het Westen moeten bemachtigen
door middel van diefstal en spionage. Het verst wordt er
gegaan in de al vermelde Amerikaanse reeks L'agent secret X-9. De
centrale figuur van de reeks is geheim agent Phil Corrigan (ook wel X-9
genoemd), die de misdaad bestrijdt, ondertussen allerlei liefdesaffaires
beleeft én regelmatig in contact komt met buitenlandse spionnen. De
Sovjet-Unie wordt geen enkele keer bij naam genoemd, maar door allerlei
elementen (onder andere namen van personages) is voor de lezer wel duidelijk
wie er bedoeld wordt. Op verschillende
manieren worden de Russen voorgesteld als een reëel gevaar. De vijandige
organisaties zijn in de VS zelf actief, en vormen de zogenaamde vijfde colonne, waartegen de republikeinse
senator Joseph McCarty vanaf februari 1950 een hevige campagne zou beginnen. De goede en vredelievende Verenigde
Staten worden zo geplaatst tegenover het bedreigende buitenland. Uit de
verhalen blijkt namelijk dat de VS totaal niet uit zijn op een Derde
Wereldoorlog, maar dat de Sovjet-Unie hen door haar agressieve houding
verplicht tot zelfverdediging. In de VS zelf was het waarschijnlijk de
bedoeling de lezers aan te zetten tot meer patriottisme en hen te waarschuwen
voor de "gevaren" van binnen- en buitenlandse (communistische)
organisaties. Maar ook de publicatie in Europa geeft de lezer het beeld van
het bedreigde Amerika met de goede bedoelingen en de verraderlijke
Sovjet-Unie die probeert de wereldvrede om zeep te helpen. Of hoe fictie kan
helpen de kersverse NAVO-bondgenoten amerikanisme en anticommunisme in te
lepelen. Ook de Nederlandse
Marten Toonder liet een anticommunistisch verhaal uit zijn pen vloeien. In Tom
Poes en de talisman (gepubliceerd in Het Volk en Le Peuple)
worden de helden, Tom Poes en Heer Bommel, geconfronteerd met de Gorganisten.
Deze revolutionairen hebben het in hun hoofd gehaald Bommel binnen te halen
als "grote man" van hun revolutie. En hun praktijken om tot die
revolutie te komen, zijn niet al te zuiver: Bommel moet al zijn bezittingen
afstaan aan "de partij", wie niet akkoord gaat met de gang van
zaken, wordt bedreigd, ze schrijven dreigbrieven, stelen documenten,
spionneren, leggen bommen. En "de politie kan er niet veel aan doen,
omdat er een ander land achter zit". Het "vreemde" element
wordt nog eens versterkt door de buitenlands klinkende namen én accenten van
sommige bendeleden. Gelukkig loopt alles goed af en belanden de Gorganisten
in de gevangenis. Als men de inhoud van
dit verhaal ziet, is het niet echt verwonderlijk te noemen dat het
Nederlandse communistische blad De Waarheid tegen het verhaal
reageerde.[43]
De Gorganisten in het verhaal beantwoorden goed aan de clichés die van
communisten opgehangen werden. Erg onschuldig kan het dan ook allemaal niet
genoemd worden, aangezien het verhaal op die manier heeft bijgedragen tot het
versterken van een bepaald (negatief) beeld van de communisten. De Belgische lezers
kregen echter ook andere zaken te zien en te lezen. Auteurs als Marc Sleen,
Rik en Willy Vandersteen zorgden ervoor dat ook de Amerikaanse bondgenoot
niet altijd even positief voorgesteld werd. In hun verhalen blijken
Amerikanen een raar volk te zijn, dat alleen vlees in dozen eet, geschifte
reclamestunts uithaalt, zeer zeker van zichzelf is, geobsedeerd is door de
atoombom, Coca-Cola en kauwgom over de wereld verspreidt, enzovoort.
Belgische auteurs maken er blijkbaar een spelletje van om beide partijen op
een stereotiepe manier voor te stellen, wat natuurlijk niet wegneemt dat ze
reële feiten (bijvoorbeeld het commerciële imperialisme van de VS) onder ogen
van de lezers brengen. Een echte
anti-Amerikaanse houding is te vinden in Proleetje en Fantast
Globetrotters. Maurice Roggeman klaagt hierin duidelijk de Amerikaanse
atoomproeven op Bikini (en hun gevolgen) aan, en stelt de Amerikaanse
soldaten (die hij Donkerwolken noemt) voor als arrogante en agressieve
heerschappen. Roggeman volgt hier duidelijk de lijn van zijn werkgever De
Roode Vaan. Een min of meer
neutrale opstelling ten opzichte van de koude oorlog is dan weer terug te
vinden in het Van Zwam-verhaal Moea Papoea. Sleen typeert er de
twee mogendheden als grote kinderen die voor hun plezier met het lot van de
wereld spelen. En een zelfde neutraal standpunt is terug te vinden in het Bim-verhaal
Hypnose onder nul. De mogendheden worden daarin onder de namen Geld-
en Roodlanders vermeld, en zijn elkaar duidelijk waard: ze zijn alle twee
bezeten door atoomkoorts en zien overal spionnen. Hun houding wordt eigenlijk
een beetje belachelijk gemaakt en hun strijd als zinloos bestempeld. Het
verhaal neemt dan ook een vredelievend standpunt in: het personage Basli
houdt een vredestoespraak en er komt een algemene verzoening. En niet alleen de
Russen worden in deze naoorlogse jaren gevreesd, ook uit het verre Oosten
loert blijkbaar gevaar. Maar erg veel komt dat onderwerp niet aan bod. Sleen
voert de geleerde Matsuoka op, die zich opwerpt als een opvolger van Hitler,
en Rik laat zijn Bazielken het opnemen tegen een vijandig Russisch-Chinees
schip en tegen een Mongoolse geleerde die de westerse economieën probeert te
destabiliseren. Maar ondanks de
neutrale en "humoristische" houdingen die Belgische auteurs ten
opzichte van de koude oorlog aannemen, merkt men meermaals op dat België en
de Verenigde Staten bondgenoten zijn. In Thomas Pips en in Bazielken
krijgen de personages bijvoorbeeld onderscheidingen van de Amerikaanse
president in hoogsteigen persoon. In De erfenis van Nero worden België
en de VS vredelievende naties genoemd en krijgt Nero van de Amerikanen zomaar
een atoom mee die Stalin vergeefs probeerde te stelen. Maar het beste
voorbeeld van amerikanisme is te vinden in Het wondere wapen van Thomas
Pips, waarin een hele spionagezaak plots in orde is als blijkt dat de
spionnen eigenlijk Amerikanen zijn. Over naar het
communisme. Het thema komt, in positieve of negatieve zin, niet in zoveel
verhalen voor. Een positieve houding vindt men vanzelfsprekend alleen in de
communistische pers terug. Le Drapeau Rouge brengt met de biografie
van Fabien de heldendaden van het communistische verzet in herinnering, maar De
Roode Vaan gaat nog verder, met De wonderlijke avonturen van Proleetje
en Fantast in het land van koning Trust. Hierin tonen auteurs Louis Paul
Boon en Maurice Roggeman dat een sociale revolutie tegen de kapitalistische
vijanden kan slagen als het volk zich inzet. De titelhelden slagen er
namelijk in het vijandig regime omver te werpen en een nieuwe maatschappij,
een "aards paradijs", op te richten. De kapitalistische
vijand van Proleetje en Fantast wordt gepersonifieerd in Koning Trust, een
zelfzuchtig heerschap dat vanuit zijn burcht over het arme en uitgebuite volk
heerst. Boon drijft de
symboliek in dit verhaal zeer ver. Zo wordt het communistisch gedachtegoed
versterkt door het gebruik van "het teken" (hamer en sikkel), het
woord kameraad, enzovoort. Ook wordt er op subtiele wijze een link gelegd
tussen het rijk van Koning Trust en nazi-Duitsland, door het te bestempelen
als "het duizendjarige rijk van Koning Trust", door het opvoeren
van concentratiekampen, door het vermelden van de "kommandantur van
Koning Trust", enzovoort. Eén van de slaven van Trust heet trouwens
"Jef Buchenwald". Boon legt dus duidelijk een link tussen Trust,
het burgerlijk kapitalisme en nazi-Duitsland. Niet zo verwonderlijk, want
deze gedachtegang komt goed overeen met de marxistische theorie, die het
fascisme ziet als een instrument van het bourgeoiskapitalisme. Een thema dat in deze koude oorlogsjaren
voor de VS zeer belangrijk was, was het verspreiden (en instandhouden) van
democratische bestuursvormen. In Mickey Mouse tegen het IJzeren Masker,
gepubliceerd in Volksgazet in 1950, krijgen we een mooi voorbeeld te
zien van de manier waarop dat gedachtegoed kon verspreid worden. In dit
verhaal neemt Mickey Mouse namelijk de leiding van een verzetsbeweging tegen
het IJzeren Masker, de wrede dictator van Muizepotamia, die terreur,
intimidatie, concentratiekampen en gemanipuleerde verkiezingen niet schuwt.
De verzetsstrijd slaagt, en Mickey geeft onmiddellijk de net verworven macht
uit handen: hij wil vrije verkiezingen organiseren. Twee verzetslieden worden
verkozen tot president en vice-president en herstellen zo de democratie in
Muizepotamia. Met dit verhaal krijgt de lezer een les
in democratie en pacifisme. Dictatuur en terreur worden weggeveegd ten
voordele van vrije en eerlijke verkiezingen. De medewerkers van de
Disney-studio's wisten natuurlijk heel goed dat de verhalen die ze
produceerden, verspreid werden over de wereld, en dus konden dienen voor het
verspreiden van het Amerikaans democratisch gedachtegoed. Na de Tweede
Wereldoorlog was het geloof in nieuwe technologie vrij groot, en dat is
duidelijk aan de strips te merken. In allerlei verhalen komen nieuwe
uitvindingen voor: moderne vliegtuigen, een "dodende wolk", een
maanraket, vliegende schotels, een vliegende ketel, een azijnstraal, een
vliegende theepot,… Wat dat technologisch aspect betreft, kan men gerust
spreken van een tijdsgeest. Spijtig genoeg zijn
deze uitvindingen niet altijd even onschuldig. 1945 was namelijk het jaar van
de atoombom. Het element "atoom" is dan ook niet uit de verhalen
weg te denken. Atoomkracht wordt gebruikt voor allerlei uitvindingen en ook
het woord "atoom" wordt voor allerlei doeleinden gebruikt.[44] Maar hoe wordt er nu
omgegaan met die atoombom? Meestal zijn de atoombommen die in de verhalen
voorkomen veel minder schadelijk dan de echte. Atoombommen in Bim
(Piet Van Elk, Vooruit), Proleetje en Fantast en Bazielken
richten al bij al redelijk weinig schade aan. Ook Marc Sleen onderschat in De
erfenis van Nero het gevaar: de personages overleven zonder problemen een
kernsplitsing. Willy Vandersteen ontwerpt daarentegen een atoombom die vrede
brengt, en geeft daarmee blijk van zijn ontevredenheid over de echte A-bom.
Er wordt dus duidelijk op een speelse manier met atomen en atoombommen
omgegaan. Een houding die in de
verhalen quasi elke keer terugkomt, is dat uitvindingen zeer gevaarlijk
kunnen zijn, vooral als ze dreigen voor oorlogsdoeleinden gebruikt te worden.
Het besef van dat gevaar komt goed tot uiting als in Rip Kirby (Alex Raymond,
La Lanterne) een geleerde een oproep doet om tussen naties samen te
werken op het vlak van gevaarlijke wapens, anders zou de wereld wel eens in
gevaar kunnen komen. Een zeer wijze opmerking, en een beetje ongewoon voor
een Amerikaanse reeks. Amerikanen gaan
namelijk graag de patriottische toer op. Zowel in Rip Kirby, Mickey
Mouse, Radio Patrol (Charlie Schmidt, Le Matin) als X-9
willen de personages dat de uitvinding waarrond het verhaal draait aan de
regering aangeboden wordt. De uitleg hiervoor is opnieuw dat de Verenigde
Staten zich moeten verdedigen. Rip Kirby vindt het zelfs spijtig dat het in
de wereld zo moet lopen, maar er is nu blijkbaar geen andere mogelijkheid. Om een atoombom te
vervaardigen heeft men natuurlijk uranium nodig. In Kappie (Marten
Toonder, Het Laatste Nieuws) probeert een bende door middel van een
"magnetisch erts" de macht in handen te krijgen. In Bim gaan
twee vijandige expedities op zoek naar uranium om een atoombom te maken. En
in Mickey Mouse wordt een scheikundige formule gestolen van een
product dat uranium kan vervangen. Maar het meest uraniumgetinte verhaal is
het Belgische Klawieter, dat zelfs De strijd om het uranium als
ondertitel meekrijgt. Onder leiding van Klawieter vertrekt er een expeditie
naar Kongo, om uranium te ontginnen. Het belang van uranium wordt in het
verhaal duidelijk benadrukt: "Wij zijn de rijkste mannen ter wereld. De
toekomst zal van ons afhangen. De wereld ligt in onze handen". De
Belgische regering gaat zelfs zo ver te verklaren dat de ontdekking de zaak
van de vrede dient en België bij de grote mogendheden plaatst. Ook in het Van Zwam-verhaal
Moea Papoea worden er grote plannen voor België gekoesterd: Nero wilt
er namelijk atoomplannen aan de Belgische regering doorspelen. Bedoeling is
de wereld "eens goed te doen verschieten" en ons land op de
wereldkaart te zetten. En een gelijksoortige situatie doet zich ook voor in Thomas
Pips, waarin de legerleiding wel iets ziet in een "uitvinding"
van de familie Pips, en verklaart dat België daarmee meester van de wereld
kan worden. Pips wilt het echter alleen gebruiken voor vredelievende
doeleinden. De naoorlogse periode betekende
tenslotte ook het ontstaan van een hele reeks internationale instellingen.
Ook deze komen in de bestudeerde strips aan bod, maar het beeld dat ervan
opgehangen wordt, valt niet altijd positief te noemen. Vandersteen associeert
de Benelux en het Marshallplan met nachtmerries, de VN en vredesconferenties
met "ambras", en Sleen plaatst in Het Zeespook een scène
waarin de Benelux niet al te efficiënt schijnt te werken. Rik en Buth maken in
respectievelijk Bazielken en Thomas Pips van de Benelux dan
weer een organisatie met militaire inhoud. De nieuwe organisaties blijken ook
een goede voedingsbodem voor grappen te zijn. In Bazielken noemen
Amerikanen het hoofdpersonage een "Marshalllander" en in dezelfde
reeks wordt een Amerikaanse detective aangesproken met "Mr.
Marshall" omdat hij dollars bovenhaalt. 3.1.2. Onrust
in België: de koningskwestie en de
repressie De koningskwestie kan
zonder twijfel één van de meest populaire politieke thema's in de bestudeerde
verhalen genoemd worden. Gezien het maatschappelijk belang van de kwestie is
dat natuurlijk niet echt verwonderlijk. Maar toch is deze
"populariteit" niet algemeen. Op één uitzondering na werden alle
verhalen die de koningskwestie aankaarten in de katholieke pers gepubliceerd,
wat impliceert dat in de overgrote meerderheid van de gevallen een positieve
houding ten opzichte van Leopold III terug te vinden is. Die ene uitzondering
is te vinden in het communistische Proleetje en Fantast, waarin een
kleine opmerking over de ontmoeting van de vorst met Hitler in Berchtesgaden
valt.[45]
Laten we nu even
nagaan op welke manier de verschillende auteurs het onderwerp in hun verhalen
verwerken. Rik Clément en
Buth houden het in Het Volk vrij beperkt. Rik laat in Bazielken
de stad Leopoldina opdraven en laat een voorbijganger een ontevreden
opmerking maken over de "prince-régent". Buth doet in Thomas
Pips dan weer of er niets aan de hand is: zijn personages worden (buiten
beeld) door de koning ontvangen. In Het Nieuws van
den Dag zijn Luc Droek, Raf Van Dijck en Bob De Moor aan zet. Droek laat
het in Klawieter bij de verklaring dat de koningskwestie een
ingewikkelde zaak is. Van Dijck daarentegen laat de problematiek een groot
deel van zijn verhaal innemen: in zijn Kwik en Filidoor worden er in
het land Ruzië (!) verkiezingen gehouden met de Tzaar als enige kandidaat,
wordt er gepraat over 42%, en zijn de tegenstanders van de vorst doppers, die
staken om een statuut te eisen.[46]
De link met de stakingen die de socialisten organiseerden, is natuurlijk snel
gelegd. Hun collega Bob De
Moor ging echter nog verder, en dit met zijn Tijl Uilenspiegel-verhaal
Het Vals Gebit. "Vlaanderen is ziek, en daar moet dringend iets
aan gedaan worden", dat lijkt de centrale boodschap van het verhaal. Na
een lezing over de wantoestanden in België anno 1950 worden Tijl Uilenspiegel
en Lamme Goedzak vanuit de hemel afgevaardigd om orde op zaken te gaan
stellen. In de rest van het
verhaal staat de strijd centraal tussen Tijl en Lamme langs de ene kant en de
bende van de "Zonnebrillen" langs de andere kant. Hoofddoel van
deze bende is de heropbouw van de vernielde IJzertoren tegenwerken. En om die
Zonnebrillen te identificeren wordt er niet veel aan de verbeelding van de
lezers overgelaten. De leider heet Speek ("hij zwierde de koning
buiten") en andere bendeleden luisteren naar namen als "Madam
Bloem" en "Kameel". De Moor gebruikt hier op een erg
humoristische wijze vervormde namen om naar bestaande socialistische politici
te verwijzen. En voor wie deze link nog niet duidelijk was, lopen een reeks
bendeleden gekleed in een typisch arbeiderskostuum. De boodschap is dus
duidelijk: de socialisten, en dan vooral hun leider Speek/Spaak zijn
verantwoordelijk voor de Belgische wantoestanden, en de Vlamingen hebben zich
al veel te lang laten doen. Speek wordt in het verhaal trouwens volledig
onderuit gehaald: hij wordt getypeerd als "die meneer die vindt dat de
grondwet gemaakt is om hem te ambeteren", als iemand die onderhands
ondemocratische methodes (onder andere bomaanslagen) gebruikt en tegelijk
democratische slogans de wereld instuurt, en als iemand die arbeiders dwingt
tot "spontaan staken". Maar het verhaal
eindigt met een positieve noot: bij een mars op Brussel door beide partijen
komt het tot een gevecht ("de slag der valse gebitten"), waarbij
het vals gebit van Speek uitgeslagen en de Zonnebrillen verslagen worden. En
waarna de Vlamingen richting Diksmuide trekken en beginnen aan de heropbouw
van de IJzertoren. Indirect leverde ook
Hergé een koningskwestieverhaal af. Toen De Nieuwe Gids Suske en Wiske
aan de concurrentie verloor, ging deze krant over tot de publicatie van het Kuifje-verhaal
De Scepter van Ottokar, oorspronkelijk uit 1938-1939, maar in 1947
voor het eerst in het Nederlands vertaald. En toeval of niet, in dat verhaal
neemt de ondertussen wereldberoemde reporter het op tegen een samenzwering
die de koning van Syldavië van zijn troon wil stoten. Door het doortastend
optreden van Kuifje wordt een troonsafstand nipt vermeden. In De Standaard
zorgde Vandersteen met het Suske en Wiske-verhaal De Stalen
Bloempot voor het verhaal dat het meest gekleurd werd door de koningskwestie.
In dit verhaal wil de stadhouder van het eiland Amoras met het teveel aan
geld in de staatskas een kathedraal laten bouwen, maar hij krijgt daarbij
zware tegenstand te verwerken van de bende van de Stalen Bloempotters. Deze
zetten een lastercampagne op om de bevolking "neen" te laten
stemmen tegen het plan, plegen aanslagen en gaan tot een oorlog om hun wil
door te drijven. Het is voor de lezer snel duidelijk waarover het gaat: de
Bloempotters staan voor de socialisten die een neen-campagne opzetten tegen
katholieke plannen (de terugkeer van Leopold). Daarbij wordt nog eens in
allerlei opmerkingen naar de koningskwestie verwezen: de volksraadpleging
wordt "volksbeetneming" genoemd, regenwormen praten over het feit
dat er "met de mensen hun voeten gespeeld wordt", enzovoort. En ook in andere Suske
en Wiske-verhalen zijn er allerlei verwijzingen naar de koningskwestie
terug te vinden. Dat gaat van twee strijdende partijen die tot een verzoening
komen (Op het eiland Amoras, De Witte Uil), over het optreden
van een Sachem-regent bij de Indianen (Bibbergoud), een verwijzing
naar een villa in Zwitserland (De Koning Drinkt) tot de benoeming van
België als "het land van ja en neen" (De Stierentemmer). Het
verhaal Lambiorix is dan weer, net als De Stalen Bloempot,
volledig rond het thema opgebouwd. De koningskwestie wordt naar het jaar 54
v.C. geprojecteerd, waar er een strijd uitbreekt tussen de aanhangers van
usurpator Arrivix en de aanhangers van de wetmatige koning, Lambiorix. Op die
manier ontpopt Vandersteen zich tot de auteur die de koningskwestie het meest
in zijn verhalen aan bod laat komen. Maar ook zijn collega
Marc Sleen maakt in zijn Avonturen van detectief Van Zwam lustig
gebruik van het onderwerp. In De hoed van Geeraard de Duivel,
gepubliceerd kort na de volksraadpleging, gebruikt Sleen allerlei elementen
om in te spelen op de Belgische situatie, zonder deze echter expliciet te
vermelden. Van Leopold is in het hele verhaal geen sprake, maar toch zijn de
royalistische standpunten die Sleen inneemt overduidelijk. Het centraal element
in het verhaal is een hoed die het personage Nero op de kermis gekocht heeft.
De hoed blijkt van Geeraard de Duivel te zijn, en deze Geeraard, die na een
bezoek aan de kapper verdacht veel lijkt op Camille Huysmans (hij neemt dan
trouwens ook de naam Kham-el-Amil aan), doet er alles aan om het hoofddeksel
terug in zijn bezit te krijgen. Door allerlei
omstandigheden belanden de hoofdpersonages in Indië en deze situatie gebruikt
Sleen om van Indië een metafoor van België te maken. Nero wordt onder de naam
"Pandit Nero" een Indische leider, terwijl enkele ongure figuren in
zijn paleis een complot smeden. Niet echt toevallig zijn dat Geeraard de
Duivel (Huysmans dus) en een heerschap dat verdacht veel lijkt op de
communistische leider Edgar Lalmand. Om het volledig te maken wordt ook de
bevolking onrustig, opgehitst door Geeraard en een kleine "dikke"
die dan weer de tweelingbroer van Paul Henri Spaak lijkt. Het verhaal staat bol
van elementen uit de koningskwestie, zoals een scène waarin Nero zich
afvraagt of hij door het straatrumoer zou aftreden of niet. Of nog een scène
waarin wordt ingespeeld op de draagkracht van een "volstrekte
meerderheid". Tot slot worden de
socialisten en communisten zeer hard aangepakt. Niet alleen wordt er gewezen
op de invloed van de Sovjet-Unie op de communisten, maar ook op het feit dat
hun leiders zich als ordinaire straatschuimers gedragen. Straatschuimers wie
het dan nog vooral om persoonlijke macht te doen is: wanneer Geeraard en het
Spaak-personage denken Nero verslagen te hebben, beginnen ze onderling ruzie
te maken over het feit wie nu "ministerpresident van de republiek
India" mag worden. En alsof dat nog niet genoeg is, wordt een duidelijke
tegenstelling gecreëerd tussen de goede katholieke Vlaming Nero en zijn
"duivelse" tegenstanders, gesymboliseerd door het personage van
Geeraard. In het voorgaande
verhaal, De man met het gouden hoofd, gepubliceerd ten tijde van de
volksraadpleging, ging Sleen zelfs over tot stemadvies: de personages komen
op de Noordpool een colonne pinguïns tegen die borden met "ja" op
hun buik dragen. De politieke
tegenstanders van de katholieken komen trouwens niet alleen in verhalen over
de koningskwestie voor. In Bazielken, de held van Mato Grosso maken
karikaturen van Spaak, Huysmans en Devèze bijvoorbeeld hun opwachting als
raadsvrouwen van een vrouwelijke dictator. En met de liberalen wordt er
regelmatig duchtig gelachen: zowel in Klawieter, Anna Bouzilowna
als Tijl Uilenspiegel (alle drie in Het Nieuws van den Dag)
wordt er ingespeeld op hun geringe kiesaanhang, op de "zaagfactor"
van hun politieke tribune, en op hun demagogische verkiezingsbelofte de
belastingen met 25% te verlagen. De repressie wordt,
net als de koningskwestie, op zeer verschillende manieren naar voor gebracht.
En net als bij de koningskwestie komt het thema alleen voor in Vlaamse (en
katholieke) reeksen: Sleen klaagt voorzichtig de te harde repressie aan, Bob
De Moor hekelt in Tijl Uilenspiegel het feit dat de kleine
collaborateurs meer gestraft worden dan de grote, en Buth laat in zijn Thomas
Pips een strafexpeditie tegen een vermeende collaborateur opdraven. Maar weer is de
sterkste concentratie terug te vinden bij Vandersteen. In De Zwarte Madam
is de lezer getuige van een strafexpeditie, terwijl allerlei andere Suske
en Wiske-verhalen worden afgesloten met een algemene verzoening en
vergeving. De boodschap van de auteur daarbij is dat het onmogelijk is een
land opnieuw op te bouwen in een sfeer van haat. Vergeving is duidelijk een
belangrijk thema voor Vandersteen: op het eind van Lambiorix brengt
hij amnestie ter sprake en hij deinst er ook niet voor terug de
"Duitslandwerkers" en de politiek van het minste kwaad te
verdedigen. Alleszins is duidelijk
dat Vandersteen en zijn krant De Standaard scherp reageren tegen de
repressie: het verhaal De Bokkerijder is zelfs volledig rond dat thema
opgebouwd. Daarin wordt vooral de nadruk gelegd op de te zware straffen en op
het feit dat verwanten van collaborateurs te veel met de vinger gewezen worden.
Ook blijkt dat hij vindt dat collaborateurs geen schuld treft omdat ze
"misleid" werden. Zowel directe als
indirecte verwijzingen komen met betrekking tot dit thema dus voor. Deze
aandacht kan op twee manieren verklaard worden: enerzijds door het feit dat
deze verhalen in de katholieke pers (en Vandersteen in de sterke antirepressiekrant De
Standaard) verschenen, en anderzijds door het feit dat zowel Buth als Vandersteen
en zijn omgeving met de collaboratie te maken hebben gehad. 3.1.3. Politie
en criminaliteit, politieke leiders en hun
maatregelen en het dagelijks leven Ook meer alledaagse
thema's, zoals politie en criminaliteit, komen in de verhalen aan bod. Zo
spelen misdaden in twee Amerikaanse reeksen een belangrijke rol. In Superman
(Jerry Siegel & Joe
Shuster, La Lanterne) wordt openlijk gepleit voor een preventieve aanpak van
de jongerencriminaliteit. Door ze bezig te houden in speciale "community
houses" moeten de jongeren van de straat en dus uit de misdaad
gehouden worden. Ook wordt er gewezen op de verantwoordelijkheid van de
ouders in de opvoeding van hun kinderen. Sommige passages uit L'agent
secret X-9 lijken dan weer op zichzelf antimisdaadpamfletten te zijn. Zo
wordt een personage opgevoerd dat spijt heeft van zijn daden en zich bezint
over al de verloren tijd in de gevangenis. Ook lopen ongeveer alle
misdadigers die in deze reeks opgevoerd worden, vroeg of laat tegen de lamp.
Eén van de verhalen wordt trouwens ook even onderbroken door een speciale
strook, waarin een functionaris wijst op een grote misdaadgolf, die volgens
hem moet aangepakt worden door de invloed van de moraal en het onderwijs te
versterken. En zo komen we bij de
politie. Qua beeldvorming van de politie kan men twee grote groepen
onderscheiden. In de Amerikaanse reeksen Radio Patrol en X-9
wordt een zeer efficiënt beeld van de politie gepresenteerd. De politie doet
haar werk goed, en is bovendien menselijk: ze is er niet om de mensen lastig
te vallen, maar om hen te helpen. Soms lijkt het wel een promotiecampagne. Een heel ander beeld
krijgt men in de Nederlandse en Vlaamse reeksen Kappie, Tom Poes,
Suske en Wiske, Van Zwam en Bazielken: soms werkt de
politie in deze verhalen op een efficiënte manier, maar regelmatig wordt er gelachen
met klungelende, trage, bange, tegendraadse, procedureachtige ordediensten. Kritiek op de politiek
en op gezagsdragers is van alle tijden, en dus is dit ook in de bestudeerde
strips het geval. In het Amerikaanse Annie l'orpheline (Darell
McClure, La Wallonie) klinkt enkele keren kritiek op de aanpak van
politici, en in de Britse reeks Jimpy (Hugh McClelland, La Libre
Belgique) worden politieke leiders totaal belachelijk gemaakt: een draak
schopt het tot gemeenteraadslid, ministers denken alleen aan oorlog voeren,
politieke leiders werken nooit, enzovoort. In het al aangehaalde Tom
Poes en de talisman neemt Marten Toonder naast de communisten ook de
Nederlandse politiek in het algemeen op de korrel. De politiek wordt in het
verhaal voorgesteld als een logge aangelegenheid, waarbij veel nutteloze
commissies opgericht worden, waarbij een hoogdravend taaltje gebezigd wordt,
waarbij men zonder specifieke aanleg minister kan worden en waarbij het
ministerschap gereduceerd wordt tot het nemen van losse maatregelen wanneer
men daar zin in heeft. En om het volledig te maken, zitten een kleine
tienduizend man in de "Bijzondere Gevangenis voor Politieke
Twijfelgevallen": "Het zit hier vol met ministers en
secretarissen-generaal en procureurs-fiscaal en die worden om beurten
vrijgelaten om een poosje te helpen regeren", klinkt het uit de mond van
een bewaker. In Vlaamse reeksen
komen politici er niet beter van af. We zagen al enkele niet al te fraaie
voorbeelden bij de behandeling van de koningskwestie, maar ook daarbuiten
vindt men er: in Bazielken wordt er bijvoorbeeld ingespeeld op de
impopulariteit van ministers van financiën en is de Belgische minister van
financiën een enorme klungelaar. En om het volledig te maken, blijken
"zeveren" en vechten gewone bezigheden van een parlement te zijn. Ook politieke maatregelen zijn een
populair onderwerp om de draak mee te steken. Zo speelt Vandersteen enkele keren in op
de Gutt-operatie, met Gutt als diegene die "de mensen hun geld
afnam". Met De Zwarte Madam linkt hij er zelfs een heel verhaal
aan. Met de kolenslag van Achille Van Acker en de problemen in de mijnsector
wordt gespot in Kwik en Filidoor, waar er constant sprake is van
gruyèrekaasmijnen. En op het vrouwenstemrecht wordt op grappige wijze
ingespeeld in Bazielken en Suske en Wiske. Andere maatregelen
waarmee in Suske en Wiske gelachen wordt zijn de Wet De Taeye en de
devaluatie. Die devaluatie van 1949 komt ook voor in Bazielken redt de
frank, waarin Rik door zijn verhaal de maatregel schijnt te relativeren. Men zou kunnen denken
dat alleen maatregelen van andere zuilen aangepakt worden. Dat is zeker niet
zo: De Taeye was een katholiek, en in Tijl Uilenspiegel wordt niet
veel geloof gehecht aan de belofte van de katholieke regering om geld uit te
trekken voor de heropbouw van de IJzertoren. In de Vlaamse
katholieke reeksen wordt ook op allerlei manieren ingespeeld op de Belgische
taaltoestanden: dieren en buitenlanders die geen Vlaams spreken, eentalige
uithangborden, het aanklagen dat "hoge" zaken in het Frans geregeld
worden,… Het gebeurt alleszins op een humoristische manier. De administratie en de
houding van de ambtenarij worden op de korrel genomen in Suske en Wiske,
Van Zwam, Tom Poes en Jimpy. Het beeld dat eruit
voortkomt is dat van een log apparaat met veel paperassenwerk en slapende
ambtenaren. En ook het bewijs van burgerdeugd moet eraan geloven: zowel
Vandersteen, Sleen als Rik twijfelen aan het nut van het document door het
uit zijn context te halen. Een typische
universele kritiek is het klagen over de belastingen. Dit onderwerp komt
veelvuldig voor in Suske en Wiske en Van Zwam, maar ook in
buitenlandse reeksen als Tom Poes, Jimpy en Rip Kirby.
Personages komen door het betalen van hun belastingen zonder geld te zitten,
belastingen gaan gepaard met zorgen, worden gezien als het afnemen van het
geld van de gewone mensen, worden beschouwd als een barbaarse gewoonte,…
Natuurlijk is dit een soort kritiek die populair overkomt bij de lezers. Andere
"alledaagse" opmerkingen zijn kritiek op de overlast die gepaard
gaat met de aanleg van de Noord-Zuidverbinding, allerlei mistoestanden met de
Brusselse trams (stakingen, plaatsgebrek, gebrek aan regelmaat, te hoge
prijzen), opmerkingen over de slechte staat van de Belgische wegen, en
dergelijke. Ook de zwarte markt,
de rantsoenering en de prijscontrole komen aan bod, en dat in reeksen van
Belgische, Nederlandse en Britse oorsprong. En lage lonen en de levensduurte
komen aan bod in de Vlaamse Van Zwam en Kwik en Filidoor. 3.2. Enkele algemene aspecten in verband met politieke verhalen Het spijtige en het
probleem met de Belgische strips (en zeker deze met politieke inhoud) is dat
ze vooral geconcentreerd waren in de Vlaamse katholieke pers. In de kranten van
de andere zuilen werden minder eigen producties geplaatst en kwam politiek
minder aan bod. De standpunten neigen dus meestal wel naar dezelfde richting. Uitzondering hierop is
het communistische Proleetje en Fantast, dat het jammer genoeg niet
lang heeft uitgehouden. Als de reeks was blijven doorlopen, dan had ze zeker
interessant vergelijkingsmateriaal ten opzichte van de katholieke reeksen
kunnen opleveren. Hetzelfde als men bijvoorbeeld een vervolg op Folichon
gemaakt had, met de voormalige verzetsheld als een tegenstander van Leopold
III. Wat de reacties van de
lezers en de politieke wereld op de politiek geladen verhalen waren, is bij
gebrek aan bronnenmateriaal zeer moeilijk te achterhalen. Op basis van de
informatie die ik heb kunnen terugvinden, hadden die politieke verwijzingen
wel degelijk een impact. Zo vertelt Vandersteen in een interview (Florquin,
1977, 122) dat er reacties kwamen op een link die hij had gemaakt tussen de
"Vlaamse Leeuw" en "vastzitten", en reageerden de
Nederlandse communisten zeer geprikkeld op Tom Poes en de talisman. Hoe vrij de auteurs
ten opzichte van hun werkgevers waren, is eveneens door gebrek aan adequate
bronnen moeilijk te bepalen. Enkele gevallen zijn wel bekend. Zo hadden Louis
Paul Boon en Maurice Roggeman blijkbaar niet al te veel vrijheid voor hun Proleetje
en Fantast-verhalen. De communistische partijleiding oefende een sterke
controle uit op alles wat in de krant verscheen, en waarschijnlijk werd het
verhaal volledig in opdracht gemaakt, wat ook het uitgesproken communistisch
gedachtegoed verklaart. Marc Sleen kreeg
blijkbaar richtlijnen om in zijn cartoons de socialisten extra hard aan te
pakken, en aangezien hij dat in zijn strips ook deed, kan dat wel
(gedeeltelijk) toegeschreven worden aan de invloed van de krant. Over de invloed van de
krant op de verhalen van Vandersteen wordt sterk gediscussieerd, maar het
staat redelijk vast dat hij zich gemakkelijk aanpaste aan de standpunten van
zijn werkgever. Hij gaf later wel toe in het begin van zijn carrière zeer
"Vlaams gericht" geweest te zijn, en zijn ingesteldheid tegen de
repressie werd mede veroorzaakt door het feit dat hij en zijn entourage met
de collaboratie in aanraking gekomen waren. De zonen De Moor
schrijven het flamingantisme van Tijl Uilenspiegel toe aan de krant,
de auteur zelf aan "een vriend". Anne-Marie Prijs verklaart dan
weer dat ze voor haar verhalen van de redactie de volledige vrijheid kreeg.[47]
En uit een interviewfragment met kunstenaar Octave Landuyt (Auwera &
Smet, 1985, 125) blijkt dat de redactie van Het Nieuws van den Dag
zich wel degelijk moeide met de inhoud en de uitvoering van verhalen. De
politieke standpunten in de verhalen moeten dan ook meestal toegeschreven
worden aan een combinatie van persoonlijke opvattingen en zienswijzen van de
respectievelijke zuilen. In de verhalen van de
auteurs die voor verschillende zuilen werkten heb ik geen tegenstrijdige
politieke standpunten teruggevonden. De meest opvallende zuiloverschrijdende
auteur was Bob De Moor, die in Het Nieuws van den Dag het sterk
politiek geladen Tijl Uilenspiegel afleverde. In zijn verhalen voor De
Nieuwe Gazet zijn echter geen binnenlandse politieke standpunten terug te
vinden.[48] In het voorgaande thematische
overzicht hebben we al kunnen zien dat er een redelijk groot verschil bestaat
tussen de politieke elementen in Amerikaanse verhalen en die in Belgische,
Nederlandse en Engelse verhalen. Ten eerste zijn de Amerikaanse verhalen
met een politieke inhoud meestal realistisch, zodat het verwijzen naar de
politiek op een "serieuze" manier gebeurt. De onderwerpen die op
die manier behandeld worden, zijn dan ook zeer ernstig en dienen blijkbaar om
het "juiste" gedachtegoed in de VS en het "Amerikaanse" gedachtegoed
over de wereld te verspreiden. Amerikaanse strips werden in allerlei landen
aangekocht, en dat zullen de auteurs ervan wel geweten hebben. Belgische
verhalen met een politieke inhoud zijn daarentegen meestal getekend en
verteld in een humoristische stijl. Dat heeft dan ook zijn invloed op de aard
van de politieke elementen. Zo zijn Amerikaanse realistische reeksen
meestal erg maatschappijbevestigend: ze verspreiden een hele reeks waarden
die voor de staat belangrijk zijn: patriottisme, de verdediging van het land
in het kader van de koude oorlog, de strijd tegen de misdaad, de verspreiding
van de democratie, de goede werking van de politie, enzovoort. In Belgische reeksen vindt men zulke
elementen ook wel terug, zoals het patriottisme in Folichon en Nantje
en Jetje en de negatieve houding ten opzichte van Duitsers, maar over het
algemeen wordt er veel meer gelachen en gerelativeerd, en worden allerlei
situaties en mistoestanden gehekeld. Hetzelfde gebeurt trouwens ook, zij het
in mindere mate, in Nederlandse en Engelse strips. Wat
de doelgroepen van de strips betreft, is er geen merkbaar verband aan te
duiden met de aan- of afwezigheid van politieke elementen. Voor zover
doelgroepen al bepaald kunnen worden, kan men zeggen dat politieke elementen
zowel voorkomen in verhalen met een "jonger" doelpubliek
(bijvoorbeeld de Disney-producten) als in verhalen met een meer volwassen inslag
(bijvoorbeeld de Amerikaanse detectivereeksen). Een vraag die men zich tenslotte kan
stellen, is of er verklaringselementen te vinden zijn voor het al dan niet
regelmatig voorkomen van politieke verhalen in bepaalde kranten. Het lijkt
een moeilijke vraag, maar daarop een antwoord formuleren is toch niet zo
onoverkomelijk als het lijkt. We zagen al het verschil in aanpak tussen
humoristische en realistische reeksen inzake politieke elementen. Door het
komische karakter is het in humoristische verhalen veel gemakkelijker om
opmerkingen te plaatsen of de personages in rare situaties te laten
terechtkomen. De politieke mogelijkheden met realistische reeksen bestaan wel
degelijk (zoals we duidelijk hebben kunnen zien), maar zijn beperkter. Hier
ligt dan ook al een deel van de verklaring: in allerlei realistische verhalen
is geen politiek terug te vinden, gewoon omdat het in het verhaal niet past.
Men kan moeilijk constant bijvoorbeeld de koude oorlog bij het verhaal
betrekken. Ook de wil van de auteur om politiek in
zijn verhaal te betrekken, is zeer belangrijk. Vandersteen en zijn opvolgers
deden het consequent wel, andere
Belgen zoals Wally Delsey (Madison Square) en Ray Reding (M. Cro)
duidelijk niet of veel minder. En ook bij de buitenlandse auteurs zijn die
twee groepen terug te vinden. De keuze van de verhalen die in een
krant gepubliceerd werden, had dus al een grote invloed op de mogelijke
politieke inhoud ervan. En eens die keuze gemaakt, was de invloed van de
krant eerder klein. Kranten die met agentschapstrips werkten waren daar dus
echt van afhankelijk: als de bestelde reeks plots een politiek verhaal
bevatte, dan stond er een politiek verhaal in de krant. Gebeurde dat niet,
dan stond er geen politiek verhaal in de krant. Om nu heel specifieke voorbeelden te
geven. Waarom vonden we in Het Laatste Nieuws zo weinig politieke
verhalen terug? Wel, Het Laatste Nieuws had zo te zien goede contacten
met zowel Opera Mundi als de Toonder-studio's en vond het niet nodig ook nog een eigen reeks te publiceren. En
aangezien de reeksen die deze agentschappen aan Het Laatste Nieuws
leverden weinig politiek bevatten, publiceerde deze krant weinig politieke
strips… Of waarom zijn er in Het Nieuws van den Dag zoveel politiek
getinte verhalen terug te vinden? Wel, omdat door een overname het politiek
getinte Van Zwam in de krant
terechtgekomen was, en omdat bij de vervanging ervan de auteurs in die stijl
bleven werken. Een hele reeks factoren (en ook een
grote brok "toeval") bepaalden dus of er in een krant veel politiek
getinte verhalen voorkwamen of niet. Eenduidige verklaringen zijn niet te
geven, de (mogelijke) verklaringen variëren van geval tot geval. 4. Besluit En hiermee zijn we aan het einde van dit
artikel beland, waarin het de bedoeling was om kort een aantal aspecten te
behandelen rond de publicatie van strips in de Belgische dagbladpers van de
directe naoorlogse periode. De vraagstelling naar het stripbeleid
van de dagbladpers leerde ons vooral dat strips door de meeste onderzochte
kranten als een belangrijk onderdeel beschouwd werden, waarmee ze een groot
publiek probeerden aan te spreken. Bladvulling kan men het publiceren van
strips moeilijk noemen. Integendeel, sommige stripreeksen (en hun auteurs)
groeiden uit tot belangrijke verkoopsargumenten voor hun respectievelijke
kranten. Door de gehele productie te bestuderen
(en dus niet enkel de klassiekers) kregen we een mooi beeld van het brede en
gevarieerde aanbod dat de toenmalige kranten op stripgebied boden.
Gevarieerd, niet alleen qua genres, maar ook onder andere qua landen van
oorsprong en qua aanwending van de tekst. Hoewel op dat laatste punt de
ballonstrip toch al een duidelijke dominante positie verworven had. Ook zagen we dat het aantal Belgische
producties zeker niet mag onderschat worden en dat een hele reeks
uiteenlopende factoren de aanwezigheid van verhalen van eigen bodem in de
hand werkten. Dit geldt trouwens ook voor de publicatie van strips in het
algemeen. Wat dan weer totaal niet van toepassing
blijkt te zijn, is de aangehaalde "Gij zult u niet met politiek
inlaten" uit een verhaal van Marten Toonder. Een hele reeks politieke
boodschappen werden op zeer diverse manieren overgebracht op de lezers. Het
publiek werd geconfronteerd met binnen- en buitenlandse aangelegenheden als
de koude oorlog, de koningskwestie, de repressie, en met waarden als vrede,
democratie, anticommunisme, enzovoort. Het is duidelijk dat sommige kranten,
agentschappen en auteurs niet nalieten hun verhalen een politieke inhoud te
geven. En weer vindt men een grote variatie terug, zowel in de wijze van
verwerking van deze elementen in de verhalen als in de achterliggende
verklaringselementen. Concluderend stel ik vast dat het
bestuderen van krantenstrips (en van strips in het algemeen) zeker de moeite
waard blijkt te zijn, zowel vanuit zuiver striphistorisch standpunt als
vanuit een bredere culturele, sociale en politieke invalshoek. Er is op dit
vlak dan ook nog veel interessant onderzoek te verrichten. BNB Belgische Nationale
Beweging CVP Christelijke
Volkspartij NAVO Noord-Atlantische
Verdragsorganisatie VN Verenigde
Naties Bibliografie Geconsulteerde kranten Le Drapeau Rouge De Roode Vaan Le Peuple La Wallonie Volksgazet Vooruit La Dernière Heure Het Laatste Nieuws De Nieuwe Gazet La Libre Belgique Het Volk De Nieuwe Standaard/Het Nieuwsblad De Nieuwe Gids/'t Vrije Volksblad De Standaard/Het Nieuwsblad Het Nieuws van den Dag Het Belang van Limburg Gazet van Antwerpen Le Soir La Lanterne L'écho de la bourse La Flandre Libérale La Métropole Le Matin LIteratuur Annuaire officiel de la presse belge/Officieel
jaarboek van de Belgische pers, Association Générale de la presse belge/Algemene
Belgische persbond, 1950. AUWERA (F.) & SMET
(J.), Marc Sleen, Antwerpen, 1985. BARON-CARVAIS (A.), La bande dessinée,
Paris, 1991. Campé (R.), Dumon (M.)
& Jespers (J.-J.), Radioscopie de la presse belge,
Verviers, 1975. Carbonell (Ch.-O.) (red.), Le message politique et social de la bande dessinée,
Toulouse, 1975. De Bens (E.), De pers in België: het verhaal van de
Belgische dagbladpers, gisteren, vandaag en morgen,Tielt, 2001. De Keyzer (R.), "Voorwoord" in: R. De Keyzer & B. Dekimpe (eds.), e.a., Strips, een evocatie van de
Middeleeuwen, Leuven, 2000, pp. 7-8. De Schuyteneer (J.), De eigentijdse samenleving in de Vlaamse
School, Licentieverhandeling geschiedenis RUG, 2000. Dierick (Ch.) (red.), Het Belgisch Centrum van het
Beeldverhaal, Brussel/Tournai, 2000. Dierick (Ch.) & Lefèvre (P.)
(eds.),
Forging a new medium: the comic strip in the nineteenth century,
Brussel, 1999. Durnez (G.), De Standaard, het levensverhaal van een
Vlaamse krant, 1914-1948, Tielt, 1985. Fauconnier (G.), Mens en media: een
introductie tot de massacommunicatie, Leuven, 1995. Filippini (H.), Glénat (J.),
Martens (Th.), Sadoul (N.), Histoire de la bande
dessinée en France et en Belgique, Grenoble, 1979. Florquin (J.). "Willy
Vandersteen" in: J. Florquin (ed.), Ten huize van… (13e
reeks), Leuven, 1977, pp. 96-131. Gol (J.), Le monde de la
presse en Belgique, Bruxelles, 1970. Groensteen (Th.),
"La mise en cause de Paul Winkler" in: Th. Crépin & Th. Groensteen (eds.), "On tue à chaque page", la
loi de 1949 sur les publications destinées à la jeunesse, Paris, 1999,
pp. 53-60. Groensteen
(Th.), Astérix, Barbarella & Cie, Histoire de la bande
dessinée d'expression française, Paris/Angoulême, 2000. Horn (M.), "Comics" in: E. Barnouw (ed.), e.a., International
encyclopedia of communications, Oxford, 1989, pp. 343-344. Kousemaker (E.) & Kousemaker (K.) (eds.), Wordt vervolgd:
Striplexicon der Lage Landen, Utrecht / Antwerpen, 1979. Landuyt (E.), Weekblad Kuifje: Een spiegel
van de maatschappij in het postbellum, Licentieverhandeling geschiedenis KUL,
1995. Lefèvre (P.) & Groesens (E.). "Striphelden voor de vrede. Het beeld
van de Koude Oorlog in de Belgische strip" in: M. Van den Wijngaert & L. Beullens (eds.), Oost
West West Best, België onder de Koude Oorlog 1947-1989, Tielt, 1997, pp.
224-233. Malcorps (J.) & Tyrions
(R.), De papieren droomfabriek, Leuven, 1984. Mans (W.), "Louis
Paul Boon in de strip", Stripschrift, XXXII, 1999, no. 323, pp.
22-23. Peeters (B.), La bande dessinée,
1993. Renard (J.-B.), Bandes dessinées et croyances du siècle. Essai sur la
religion et le fantastique dans la bande dessinée franco-belge, Paris, 1986. Roggeman (W.M.), "Inleiding" in: L.P. Boon & M. Roggeman (eds.), Proleetje en Fantast,
Amsterdam, 1982, pp. 4-6. Saerens
(L.), "Antisemitisme", Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse
Beweging, Tielt, 1998, pp. 310-311. Stéphany
(P.), La Libre Belgique, Histoire d'un journal libre,
Louvain-la-Neuve, 1996. Toonder (M.),
"Voorwoord" in: M. Toonder (ed.), Heer
Bommel, Volledige werken, De Dagbladpublicaties, Band 5, 's Gravenhage,
1998, p. 7. |
[1]. Dit artikel is gebaseerd op mijn
licentieverhandeling met als titel "Stripverhalen in de Belgische
dagbladpers 1945-1950, inventaris en politiek-maatschappelijke analyse".
De volledige tekst (met illustraties) is te raadplegen in de Centrale
Bibliotheek van de VUB en in het documentatiecentrum van het Belgisch Centrum
van het Beeldverhaal. In deze korte tekst zal ik proberen de belangrijkste
elementen en resultaten uit het onderzoek naar voor te brengen. Daar de
originele tekst bij de 350 pagina's telt, is het onvermijdelijk dat bepaalde
aspecten slechts zeer oppervlakkig aangeraakt zullen worden. Voor precieze
referenties van de aangehaalde elementen en verhalen, verwijs ik eveneens naar
deze tekst.
[2]. Brief van Rik Clément (14/12/2002).
[3]. Pierre Stéphany vermeldt een enquête uit
1946 waarin 76,24% van de Belgen verklaarden regelmatig een dagblad te lezen.
34% zei regelmatig meerdere kranten te lezen, waarschijnlijk een combinatie van
nationale en regionale pers (Stéphany, 1996, 262).
[4]. Er werd gekozen voor een selectie op het
aantal titels om verschillende redenen. De periode verkorten zou een te
beperkte kijk geboden hebben op de manier waarop de kranten na de oorlog hun strippublicaties
hervatten, en zou ook in verband met het maatschappelijk aspect de
mogelijkheden te veel beperkt hebben.
[5]. Deze evolutie wordt in de literatuur
uitvoerig besproken. Zie onder andere Dierick (2000); Dierick & Lefèvre
(1999); Peeters (1993).
[6]. In een tekstballon worden de dialogen
van de personages weergegeven. Ze bevinden zich binnen de tekeningen en worden
visueel verbonden met de mond van de personages.
[7]. Bij ondertekststrips wordt de tekst, in
tegenstelling tot ballonstrips, onder de tekeningen geplaatst. Dit leidt tot
een soort van tweedeling, waarbij de tekst in romanvorm weergegeven wordt en de
tekeningen eerder illustraties bij deze tekst zijn.
[8]. In stomme strips wordt er, met
uitzondering van opschiften in het decor, geen tekst gebruikt.
[9]. Onder deze laatste categorie versta ik
cartoonrubrieken die soms de vorm van een stripstrook aannemen.
[10]. Reclamestrips zijn commerciële
advertenties waarbij het product aangeprezen wordt door middel van een korte
strip (meestal één enkele strook).
[11]. Goede voorbeelden van het bestuderen van
de maatschappij doorheen strips, zijn de verhandelingen van Elke Landuyt en
Jeroen De Schuyteneer. Landuyt (1995) bestudeerde de evolutie van enkele maatschappelijke
thema's in het weekblad Kuifje (1946-1993), terwijl De Schuyteneer (2000)
maatschappelijke elementen opspoorde in enkele langlopende Vlaamse
stripreeksen.
[12]. Onder andere aangehaald in Gol (1970,
41).
[13]. Het "bewust"-element werd in
het onderzoek opgenomen om te vergezochte analyses te vermijden. Zo kunnen de
meeste Amerikaanse verhalen bijvoorbeeld bestempeld worden als
"kapitalistisch", "imperialistisch", enzovoort. Dit kan
interessante resultaten opleveren, maar dergelijke "verborgen ideologie"
op het spoor komen was niet de bedoeling van dit onderzoek.
[14]. Verhalen die in verschillende
afleveringen gepubliceerd worden, gaande van enkele tot honderden stroken.
[15]. Dit is een schatting. Aangezien de
gepubliceerde stroken niet altijd genummerd werden, ben ik genoodzaakt geweest
soms met schattingen te werken, waardoor kleine afwijkingen mogelijk zijn. Het
is ook geenszins de bedoeling om exacte cijfers weer te geven, wel om rangordes
en dergelijke naar boven te brengen.
[16]. (1) totaal aantal stripstroken in de
krant over de periode 1945-1950; (2) aandeel van de krant in het totaal aantal
gepubliceerde stripstroken (over alle kranten dus); (3) oplage van de krant
(samen met kopblad of volkseditie): 1 = meer dan 300.000 ex., 2 = rond de
200.000 ex., 3 = meer dan 100.000 ex., 4 = meer dan 30.000 ex., 5 = minder dan
30.000 ex. Deze oplagecijfers zijn afkomstig uit Campé, Dumon & Jespers
(1975); De Bens (2001). Het probleem met de oplagecijfers in de betrokken
periode is dat ze niet gecontroleerd werden en zeer onvolledig zijn. Er is dan
ook gewerkt met de gegevens en schattingen die beschikbaar zijn.
[17]. Gagstroken, ook wel stopcomics genoemd,
zijn stripstroken die een op zichzelf staande grap vertellen, al dan niet met
terugkerende personages.
[18]. Het feit dat de Nederlandse strips
getypeerd worden door die onderteksten, is voor een groot deel toe te schrijven
aan de figuur van Marten Toonder. Toen deze tijdens de oorlog bij de
Nederlandse krant De Telegraaf terechtkwam, kreeg hij te horen dat hij
geen ballonstrip mocht maken, zodat hij begon te werken in de
onderteksttraditie. In zijn studio's werden heel wat jonge tekenaars opgeleid,
die dan natuurlijk op dezelfde manier tewerk gingen. En aangezien 81,5% van de
Nederlandse strips in de toenmalige Belgische pers afkomstig waren van de
Toonder-studio's, is de verklaring snel gevonden.
[19]. Door het ontbreken van vergelijkend
materiaal heb ik zelf een kleine steekproef uitgevoerd op de dagbladpers uit de
jaren 1930. Voor 15 kranten werd de eerste week van februari 1934 en 1939
bekeken. Naast de stijging van het aantal ballonstrips, is op basis van deze
steekproef ook een stijging van het aantal gepubliceerde strips in het algemeen
te merken.
[20]. Een legendarisch voorbeeld van deze
manier van denken is de publicatie van de ballonstrip Tintin au pays des
Soviets in het Franse jeugdblad Cœurs Vaillants vanaf oktober 1930.
De verantwoordelijken van het tijdschrift voegden onder elke tekening een
beschrijvende tekst toe. Een tussenkomst van tekenaar Hergé was nodig om deze
praktijk te doen stoppen. "Ils étaient persuadés que le public ne pouvait pas
comprendre ces pages de dessins sans le moindre texte d'explication",
vertelde hij later (Peeters, 1993, 68; Groensteen, 2000, 54).
[21]. Maurice Roggeman samen met Louis Paul
Boon (Proleetje en Fantast in De Roode Vaan) en Buth samen met
jeugdschrijver Lod. Lavki (Thomas Pips in Het Volk).
[22]. Deze wekelijkse publicaties gebeurden
vaak op speciale jeugd- of familiepagina's.
[23]. Een vaste strategische plaatst was
bijvoorbeeld onderaan pagina 2 (Volksgazet, Gazet van Antwerpen)
of onderaan de laatste pagina (De Standaard).
[24]. In totaal werden er iets minder dan 500
aankondigingen teruggevonden, zeer ongelijkmatig verdeeld over de verschillende
kranten.
[25]. Een overzicht: "tekenverhaal",
"kinderverhaal", "geïllustreerd verhaal", "getekend
verhaal", "vervolgverhaal in prentenvorm", "geïllustreerd
vervolgverhaal", "tekenbanden", "beeldverhaal",
"strips", "tekeningen", "vervolgverhaal" en
"kleine geschiedenisjes zonder woorden", "feuilletons
dessinés", "série de dessins", "feuilleton en images",
"récits en images", "feuilleton en dessins", "récit
illustré", "dessins", "feuilleton illustré",
"bande illustrée" en "récit par l'image". In veel
aankondigingen wordt trouwens geen specifieke term vermeld, en houdt men het
bij algemeenheden zoals "verhaal", "avontuur",
"récit", "enquête", "geschiedenis", en zelfs
"reportage"…
[26]. De aankondigingen voor het Suske en
Wiske-verhaal De Bokkerijder, maart 1948.
[27]. (1) aantal stroken van Belgische oorsprong;
(2) aandeel van de krant in het totaal aantal stroken van Belgische oorsprong;
(3) rangorde op basis van het aantal stroken van Belgische oorsprong; (4)
rangorde op basis van het totaal aantal stroken in de krant; (5) totaal aantal
stripstroken in de krant; (6) aandeel van de stroken van Belgische oorsprong in
het totaal aantal stroken in de krant.
[28]. Voor de krantenoorlog tussen De
Standaard en De Nieuwe Standaard/De Nieuwe Gids, zie Durnez (1985).
[29]. Luc Droek heb ik kunnen identificeren
als zijnde "tekenaar-illustrator-graficus-aquarellist" Lucien De
Roeck, Raf Van Dijck is een nobele onbekende in de stripgeschiedenis.
[30]. Dat is vooral het geval bij Luc Droek en
Raf Van Dijck, die over weinig of geen stripervaring beschikten.
[31]. De Nieuwe Gids, aankondiging op
6/11/1947, p. 6
[32]. Deze strip, ondertekend met het
pseudoniem Saint Thiers, blijkt van de hand van Maurice Tillieux te zijn. (Met dank aan
Jean-Claude de la Royère en Philippe Mouvet voor de identificatie.)
[33]. Dit verhaal, in La Dernière Heure
ondertekend door "Luc", verscheen al in 1942 in albumvorm met als
auteur Max Servais.
[34]. De dodende wolk (1948-1949), Het
land zonder wet (1949-1950), Petrus en zijn rakkers (vanaf 1950). Petrus
en zijn rakkers blijkt gewoon een nieuwe titel voor De Lustige
Kapoentjes te zijn, die De Moor tussen 1947 en 1949 tekende voor het
kinderweekblad 't Kapoentje.
[35]. Pseudoniem van
Jacques Martin.
[36]. Vandersteen nam wel contact via
uitgeverij Standaard Boekhandel.
[37]. In het Officieel jaarboek van de Belgische
Pers van 1950 staan Rik Clément en Marc Sleen vermeld bij de medewerkers
van de krant (Annuaire officiel de la presse belge/Officieel
jaarboek van de Belgische pers, 572, 584).
[38]. Deze relaties werden afgeleid aan de hand
van de beschikbare literatuur. Het zou natuurlijk zeer interessant zijn om
diepgaander onderzoek naar dergelijke aspecten te verrichten.
[39]. Tenminste voor de bestudeerde periode en
kranten.
[40]. Buth verzorgde de illustraties bij de Brieven
van Pierke van Richard Minne.
[41]. Het Volk, 30/10/1950.
[42]. Damois adapteerde het in 1945
gepubliceerde boek La vie héroïque du colonel Fabien, geschreven door
Albert Ouzoulias, een strijdmakker van Fabien.
[43]. Geciteerd in Toonder (1998, 7).
[44]. Vandersteen noemt er zelfs een verhaal
naar, De Sprietatoom.
[45]. Als men het verhaal dieper analyseert en
koppelt aan de redactionele inhoud van De Roode Vaan, wordt de koning
ook gelinkt aan de trusts en aan de CVP.
[46]. 42% is het percentage neen-stemmers
tijdens de volksraadpleging.
[47]. Brief van Anne-Marie Prijs (30/4/2003).
[48]. In het verhaal De dodende wolk
wordt wel ingegaan op het gevaar van hoogtechnologische uitvindingen, maar dit
is een element waarover in quasi alle gepubliceerde strips een consensus
bestaat.