Inhoudstafel

Startpagina

 

 

6. Genres, stijlen en uitzicht van de strips

In de hele voorgaande tekst is al bij al weinig aandacht besteed aan het uitzicht van de strips. Hoe goed zijn ze getekend ? In welke precieze stijlen ? Zien ze er verzorgd uit ? …

Allereerst een klein "probleem" vermelden. De drukkwaliteit van de kranten was niet altijd even verzorgd, wat ervoor kan zorgen dat de strips soms veel slordiger overkomen dan ze eigenlijk zijn. Ook waren de reproductietechnieken toen nog niet sterk ontwikkeld, en als de krant alleen een reproductie[1] van de af te beelden strook kreeg, kon dat ook leiden tot kwaliteitsverlies. Op die manier kunnen zeer verzorgde tekeningen er ongelooflijk slordig uitzien.

Nu het toch over slordigheid gaat : algemeen kan men stellen dat de meeste strips qua tekenstijl van een zeer goed niveau zijn. Amateurisme lijkt ver te zoeken, al zijn sommige Belgische auteurs (Willy Vandersteen, Ray Reding, Anne-Marie Prijs, Wally Delsey …) in de beginperiode duidelijk nog aan het evolueren. Maar over het algemeen moeten de Belgische producties zeker niet onderdoen voor de buitenlandse : denk maar aan zeer nette klare lijn-stijl van Bob De Moor in Tijl Uilenspiegel, of het Amerikaans aandoende realisme van Tenas & Rali in Pierre Azur.

En zo zijn we bij stijlen beland. De variatie is zo groot dat men gerust kan zeggen dat ongeveer alle mogelijke tekenstijlen aan bod komen. Van precies realisme (Rip Kirby, L'agent secret X-9, Pierre Azur, Eric de Noorman, …) naar een ronde humoristische stijl (Suske en Wiske, Monsieur Snot, …), over "Disney-stijl" (de Disney-verstrippingen, Marten Toonder, …), "klare lijn"-stijlen (Kuifje, Tijl Uilenspiegel, …), "gravure-stijl" (Smidje Smee, de jeugdpagina van Le Soir, …), en ga zo maar door …

  

Qua verhaalgenres (en eigenlijk ook qua stijlen) merkt men dat "typische" elementen met bepaalde landen kunnen verbonden worden. Ik zal hier dan ook de verschillende landen kort overlopen.

Scandinavische strips vertonen heel weinig variatie : de meeste zijn gewoon gagstrips, met als uitzondering de realistische avonturenverhalen van Lennart Ek (Fred Sander). Britse reeksen komen dan weer niet zoveel voor, zodat er eigenlijk geen genres domineren : zowel gagstrips, humoristische avonturenstrips (Jimpy) als sprookjesachtige verhalen (Rupert) komen voor.

De Franse productie kan men in drie groepen verdelen. Allereerst de gagstroken zoals Subito en Nimbus, ten tweede de kortverhalen uit de communistische pers, en ten derde de literaire bewerkingen. Deze laatste zijn allemaal getekend in een zeer drukke realistische stijl en voorzien van onderteksten.

Uit Nederland heeft men de realistisch getekende historische verhalen (Eric de Noorman, Aram), naast een zeer grote groep Marten Toonder-achtige strips. Maar ook "sprookjes" (Paulus de boskabouter, Myra) en western (Dick Bos) komen voor. Dat de meeste van deze reeksen van onderteksten voorzien zijn, zagen we al eerder.

Uit de Verenigde Staten kwam een zeer verscheiden productie overgewaaid : een hele hoop gagstroken, enkele humoristische avonturenverhalen, maar vooral veel realistische avonturenverhalen. In deze laatste vindt men zowel detectives/politieseries, westerns, pilotenstrips, superheldenstrips als "bravere" reeksen zoals Annie l'orpheline.

En dan Belgi๋ tenslotte : een duidelijk overwicht is te vinden bij de humoristisch of schematisch getekende avonturenstrips, waarvan het meest bekende voorbeeld natuurlijk Suske en Wiske is. Realistische reeksen (Pierre Azur, De dodende wolk, …) komen voor, maar in veel mindere mate, net als didactische verhalen en sprookjes zoals Smidje Smee. En tenslotte is er ook een niet onaardig aantal Belgische gagstrips terug te vinden.

 

 



[1] Zoals in de inleiding van dit derde deel vermeld werd, probeerden de Toonder-Studio's zoveel mogelijk de originele tekeningen aan de krant te bezorgen. Ook van orginele reeksen had men (vanzelfsprekend) de originelen ter beschikking. Maar grote agentschappen als Opera Mundi werkten meer dan waarschijnlijk met reproducties.