|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Het
stripbeleid van de Belgische kranten 5.1. Het
stripbeleid aan de hand van cijfers 5.1.1. Het
totaal aantal stripstroken per krant 5.1.2. De
landen van oorsprong en de posities van de agentschappen 5.2. Een korte
vergelijking met de jaren dertig 5.3. Belgisch
en origineel materiaal 5.3.2.
Vandersteen en zijn "opvolgers" 5.3.3. De
relatie tussen de kranten en de stripauteurs 5.3.4. Gebrek aan
samenwerking en verzuiling 5.4. Het
starten van de publicaties |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Het
stripbeleid van de Belgische kranten 5.1. Het stripbeleid aan de hand van cijfers Bij het schrijven van dit deeltje werden enkele frequentie- en
kruistabellen, getrokken op basis van een ingetypte inventaris, als hulpmiddel ingeschakeld. De weergegeven cijfers zijn
richtcijfers : aangezien de gepubliceerde stroken niet altijd genummerd
waren, ben ik genoodzaakt geweest soms met "schattingen"[1]
te werken, waardoor kleine afwijkingen mogelijk zijn. Eerst wordt het totaal aantal stripstroken van de
kranten bekeken in relatie tot andere factoren, waarna er ingegaan wordt op
de verhoudingen van de agentschappen, stijlen, tekstsoorten, landen van
oorsprong, … 5.1.1. Het totaal aantal stripstroken per krant Laten we beginnen met de totale hoeveelheid gepubliceerde strips. In
alle kranten samen zijn in totaal 63383 stroken terug te vinden. La Lanterne
voert de lijst aan met 7761 stroken. De krant neemt hiermee 12,2 % van de
totale hoeveelheid strips voor haar rekening. Andere grote strippublicators
(meer dan 5000 stroken) zijn Le Soir, La Dernière Heure en Het Laatste Nieuws. Hieronder een tabel met de cijfers van alle kranten. De kranten waar
geen strips in teruggevonden werden, zijn hier uitgelaten. Ook moet er
rekening gehouden worden met de late start van Het Nieuws van den Dag en De
Standaard.
(1)
: Totaal
aantal stripstroken in de krant over de periode 1945-1950. (2)
: Aandeel
van de krant in het totaal aantal gepubliceerde stripstroken (over alle
kranten dus). (3)
: oplagegroep
waartoe de krant (samen met kopblad of volkseditie) behoort (zie p. 58), We zullen nu eens de cijfers bekijken per strekking en
taalgroep. Hier moet wel duidelijk bij gezegd worden dat die cijfers gewoon
mogelijke verbanden, en zeker geen oorzakelijke verbanden weergeven. Als de
neutrale pers per krant het meeste stroken publiceert, dan is dat niet omdat
die kranten neutraal zijn, maar omdat de kranten zelf (in dit geval La Soir
en La Lanterne) veel aandacht schenken aan het publiceren van strips. Als men kijkt naar het gemiddeld aantal stroken per
strekking, dan komt men tot het volgende resultaat. De neutrale kranten
publiceren over de hele periode gemiddeld 6578 stroken. Daarna volgen op
redelijk grote afstand de liberale (4138), de katholieke (3156) en de
socialistische kranten (2830). De communistische pers sluit het rijtje af,
met gemiddeld 134 stroken per krant. Hetzelfde kan gedaan worden met de
taalgroepen : een Franstalige krant publiceert gemiddeld 3758 strips, een Nederlandstalige
2611. Het spreekt voor zich dat in het behoren tot een
bepaalde strekking of taalgroep geen verklaring te vinden is voor het
publiceren van veel of weinig strips. Behalve bij de communisten dan : de
communistische pers had zoals al aangegeven te kampen met serieuze financiële
problemen en al snel na de oorlog met zeer lage oplages. De verklaring moet
dan ook hierin gezocht worden, in combinatie met een gebrek aan interesse
vanwege de leiding van de krant. En hiermee zijn we aanbeland bij de oplages. Bestaat er
een verband tussen het aantal gepubliceerde strips en de oplage van de krant
? Het antwoord is ja … Er zijn natuurlijk opmerkelijke uitzonderingen, maar
over het algemeen is er duidelijk verband aanwezig. De kranten die in de inleiding van dit derde deel bij
de "monsteroplages" en de "zeer grote oplages" geplaatst
werden, bevinden zich hier duidelijk in de top van de rangschikking (de vier
eerste posities en de zevende). En voor de posities 8 tot en met 19 blijkt
het verband ook aanwezig. Enige uitzonderingen zijn Le Matin en La Wallonie,
die gezien hun beperkte oplage zeer veel strips publiceren. Gezien het feit dat de oplages voor een groot deel
verantwoordelijk zijn voor de financiële middelen van een krant, kan men
zelfs zeggen dat er meestal een oorzakelijk verband bestaat tussen een grote
oplage en het publiceren van een grote hoeveelheid strips. Hetzelfde geld
trouwens ook voor kleine oplages en het opnemen van weinig of geen strips. Natuurlijk zijn de oplages niet de enige factor die de
publicatie van strips beïnvloeden. Bestaat er bijvoorbeeld ook een verband
met de doelgroep van de krant ? Die vraag is natuurlijk zeer moeilijk te
beantwoorden, omdat de doelgroep van een krant niet altijd even duidelijk is.
Bij La Lanterne is het verband alleszins wel duidelijk : de krant richtte
zich op een groot publiek, en gebruikte daar allerlei middelen voor (grote
titels, sensatie, foto's van dames in badpak op de voorpagina, …), dus ook
het publiceren van veel strips past perfect in die strategie. Aan de andere
kant heeft men kranten als La Métropole, La Flandre Libérale en L'écho de la
bourse, die gezien hun doelgroep waarschijnlijk totaal geen behoefte hadden
aan het publiceren van strips. Voor het overige valt niet echt een tweedeling
te bespeuren : zowel "populaire" (bijvoorbeeld Het Laatste Nieuws)
als meer "intellectuele" bladen (De Nieuwe Standaard/De Nieuwe
Gids) kunnen redelijk veel strips publiceren én er veel aandacht aan
besteden. 5.1.2. De landen van oorsprong en de posities van de agentschappen Uit welke landen zijn de gepubliceerde strips nu
afkomstig ? De Verenigde Staten voeren de lijst aan : zij leveren 32,7 % van
de strips (20724 stroken). België volgt met 25,4 % (16125), en Nederland
neemt de derde plaats in met 15,8 % (10005). Het rijtje wordt afgesloten door
Denemarken (6096, 9,6 %), Frankrijk (5636, 8,9 %), Zweden (1882, 3 %) en
Groot-Brittannië (1298, 2,0 %). Van 1617 stroken (2,6 % van de gevallen) kon
het land van oorsprong niet precies worden vastgesteld. Bij de agentschappen hebben sommige zeer sterke
posities. Op het totaal aantal strips worden er 25295 (39,9 % !) geleverd
door het Franse Opera Mundi. Op grote afstand volgen de Nederlandse
Toonder-Studio's (8155 strips, 12,9 %) en het Deense P.IB. (7324 strips, 11,6
%). Andere buitenlandse agentschappen leveren tussen 0,1 % en 1,8 % van de
strips. De agentschapmarkt wordt dus duidelijk gedomineerd door één enorme en
twee grote spelers, terwijl de andere zich moeten tevreden stellen met de
"kruimels". Sommige kranten blijken wel over "geprivilegieerde
agentschappen" te beschikken. Zo halen La Lanterne en La Wallonie
respectievelijk 93,6 % en 79,9 % van hun strips bij Opera Mundi. Het Laatste
Nieuws en Le Soir halen zowel bij Opera Mundi als bij de Toonder-Studio's
grote hoeveelheden strips : samen leveren deze 83,8 % van de strips bij Het
Laatste Nieuws en 96 % bij Le Soir. Andere kranten, zoals Le Peuple, La Libre
Belgique en Het Volk gaan veel verscheidener te werk. In die "geprivilegieerde relaties" moet
volgens mij niets speciaals gezocht worden. Het lijkt mij bijvoorbeeld heel
vergezocht om de grote hoeveelheid (Amerikaanse) Opera Mundi-strips in La
Lanterne te gaan toeschrijven aan één of andere vorm van Amerikanisme.
Verklaringen zijn eerder te zoeken in het feit dat de reeksen van dit
agentschap de krant bevielen en dat de contacten tussen beide partijen goed
verliepen. 5.1.3. Stijlen Zoals in de inleiding van dit deel al gezegd is, is de
"stijl" van een strip vaststellen zeer subjectief. Ik heb
geprobeerd de strips uit het onderzoek in te delen in
"realistische" en "niet-realistische" of
"humoristische" strips. De
humoristische zijn duidelijk in de meerderheid (77,5 %), terwijl de
realistische het moeten stellen met 22,5 %. Deze verhouding wordt natuurlijk mede veroorzaakt door
het grote aantal gepubliceerde gagstrips. Ze zijn goed voor 40,7 % van de
gevallen, tegenover 59,3 % voor de vervolgverhalen. Als men alleen de
vervolgverhalen in aanmerking neemt komt men tot een verhouding van 62,6 %
niet-realistische en 37,4 % realistisch getekende stroken. 5.1.4. De tekst Ballonstrips zijn duidelijk dominant aanwezig : 53,9 %
van de gevallen (34149 stroken) zijn ballonstrips. Ondertekststrips zijn goed
voor 17,3 % van de gevallen (10939). 17800 stroken (28,1 %) worden zonder
tekst gepubliceerd. Combinaties tussen ballonnen en ondertekst komen voor in
0,8 % van de gevallen (495 stroken). Zijn er verbanden aanwezig tussen het soort tekst en
andere factoren, zoals het land van oorsprong ? Het land van oorsprong speelt
zeker een grote rol. Zo zijn Nederlandse strips bijna allemaal
ondertekststrips (94,5 %), en zijn Belgische en Amerikaanse strips vooral
ballonstrips (respectievelijk 86,3 % en 82,5 %). De overige strips van
Belgische en Amerikaanse oorsprong bestaan vooral uit tekstloze gagstroken
(9,1 % en 16,2 %) en enkele strips met een ondertekst of een combinatievorm
(5,6 % en 1,3 %). Deense strips zijn voor 96,9 % tekstloze gagstrips. Ook
uit Zweden een overwicht aan tekstloze gagstroken (65,2 %), hoewel 34,7 %
ballonstrips zijn. Uit Frankrijk krijgt men vooral tekstloze gagstroken (70,4
%), 20,3 % ballonstrips en 9,2 % ondertekststrips. Voor Groot-Brittannië
krijgt men voor dezelfde volgorde 17,7 %, 64,7 % en 17,5 %. Het moderne stripverhaal (met het gebruik van
tekstballonnen) was dus blijkbaar al goed ingeburgerd. Overal, behalve in
Nederland, hebben ballonstrips een duidelijk overwicht op ondertekststrips.
Het feit dat men in Nederland met onderteksten bleef werken, is voor een
groot deel toe te schrijven aan Marten Toonder. Toen hij tijdens de oorlog
bij de Nederlandse krant De Telegraaf terechtkwam, kreeg hij te horen dat hij
geen ballonstrip mocht maken, zodat hij begon te werken in de
onderteksttraditie. In zijn studio's werden heel wat jonge tekenaars
opgeleid, die dan natuurlijk op dezelfde manier tewerk gingen. En aangezien
81,5 % van de Nederlandse strips in de Belgische pers afkomstig zijn van de
Toonder-Studio's, … Voor het voorkomen van combinatievormen kan er ook een
verklaring gegeven worden. Ofwel zijn het buitenlandse ballonstrips,
waaronder onderteksten geplaatst werden, ofwel zijn ze het resultaat van de
samenwerking tussen een "schrijver" die onderteksten schrijft
(Louis Paul Boon, Lod. Lavki) en een tekenaar die het niet kan laten in zijn
tekeningen ballonnen toe te voegen. 5.1.5. Publicatiefrequentie De overgrote meerderheid (95 %) van de strips
verschijnt dagelijks. 0,5 % verschijnt op onregelmatige wijze, terwijl 4,5 %
op wekelijkse basis verschijnt. Als men kijkt naar de plaats die speciale
krantenpagina's innemen, merkt men dat 97,4 % van de strips op de gewone
pagina's verschijnt. 2,2 % (1392 stroken) verschijnt op de jeugdpagina,
terwijl 0,4 % (232 stroken) op de jeugd- en vrouwenpagina verschijnt. Op die
pagina's verschijnen alleen wekelijkse strips, maar niet allemaal. 60 % van
de wekelijkse strips verschijnen op zo'n pagina. 5.2. Een korte vergelijking met de jaren dertig Omdat er voor dit onderzoek eigenlijk geen
vergelijkingsmateriaal bestaat, heb ik besloten twee kleine steekproeven te
doen in de jaren 1930. Van 1934 en 1939 werd voor 15 kranten de eerste week
van februari ingekeken. Het betreft de meeste kranten uit het onderzoek die
toen al verschenen[2].
Overal werden strips teruggevonden, behalve in Het Volk en Le Soir van 1934.
De gewoonte om strips te publiceren was toen blijkbaar al goed ingeburgerd. Verschillende reeksen uit de tweede helft van de jaren
1940 zijn in deze jaargangen al terug te vinden : "Rigadin"
(Henry/Rikske) van Carl Anderson, "Adamson" van Jacobson,
"Goliath", "Ferdinand" van Mik, "Félix le
chat", "Saladin", "Skippy", en de Disney-reeksen
"Donald Duck" en "Mikkie en Bleskop". De strips zijn onder andere afkomstig van Opera Mundi,
P.IB., Walt Disney, "London Evening News" en de Belgische en
Nederlandse auteurs Frans Piët, Jan Wiegman, Henricus Kannegieter en Frans
Van Immerseel. De landen van herkomst[3]
zijn vergelijkbaar met die van de jaren 1940. De meeste kranten publiceerden één reeks, enkele
uitzonderingen publiceerden er meer dan één of namen ook wekelijkse strips
op. Wat zeker opvalt, is de evolutie van ondertekststrips
naar ballonstrips. Niet in de jaren 1930 zelf, wel als men de jaren 1930 en
1940 vergelijkt. In de jaren 1930 waren ondertekststrips sterk in de
meerderheid (dubbel zoveel als ballonstrips), terwijl er in de jaren 1940
drie keer meer ballon- dan ondertekststrips gepubliceerd werden. Het verschil
is groot genoeg om echt van een evolutie in de richting van ballonstrips te
kunnen spreken. 5.3. Belgisch en origineel materiaal Op de 63383 gepubliceerde stroken, zijn er 14680 (of
23,1 %) origineel. Dat wilt zeggen dat ze in de krant voor de eerste keer
gepubliceerd werden. Als men telt op Belgisch materiaal (dat dus al elders
gepubliceerd mag zijn), komt men aan 16125 stroken en 25,4 %. Hieronder een tabel in verband met de hoeveelheden
Belgisch materiaal.
(1) : aantal stroken van Belgische oorsprong (2) : aandeel van de kant in het totaal aantal stroken
van Belgische oorsprong (3) : rangorde op basis van het aantal stroken van
Belgische oorsprong (4) : rangorde op basis van het aantal stroken in de
krant (5) : totaal aantal stripstroken in de krant (6) : aandeel van de stroken van Belgische oorsprong in
het totaal aantal stroken in de krant 5.3.1. Algemeen Er is duidelijk een sterke concentratie van Belgische
strips vast te stellen in de Vlaamse katholieke pers. De Nieuwe Standaard, De
Nieuwe Gids, De Standaard, Het Volk en Het Nieuws van den Dag nemen samen
60,2 % van de Belgische strips voor hun rekening. Hoe dat komt, zullen we
even verder nog zien … Als men de totale tabel bekijkt, dan merkt men dat
bijna alle kranten moeite gedaan hebben om Belgische strips op te nemen, ook
de Franstalige en niet-katholieke kranten. In sommige gevallen bleef het bij
enkele stroken of verhalen, in andere gevallen werden er echt eigen reeksen
opgestart. Voorbeelden daarvan zijn M. Cro in La Dernière Heure en Mac Nib in
La Libre Belgique. Als men kijkt naar het aandeel van de Belgische strips
in het totale stripaanbod van de kranten, dan merkt men al snel enkele
uitschieters op, die zich weer situeren in de Vlaamse katholieke pers : De
Nieuwe Standaard, De Nieuwe Gids en De Standaard. Quasi de volledige
stripinhoud van deze kranten is van Belgische oorsprong. Andere grote
concentraties vindt men in Het Volk, Het Nieuws van den Dag en … in de
communistische pers. Het aantal strips in De Ro(o)de Vaan en Le Drapeau Rouge
is zeer laag, maar de Belgische producties halen daar wel grote percentages. 5.3.2. Vandersteen en zijn "opvolgers" We gingen een verklaring geven voor de sterke
concentratie Belgische strips in enkele Vlaamse katholieke kranten. Wel, die
verklaring blijkt grotendeels Willy Vandersteen te zijn, in wisselwerking met
een aantal andere factoren. Vandersteen blijkt van zeer groot belang geweest te
zijn voor de Belgische strips in de Vlaamse dagbladpers. Van alle Belgische
stroken in de Vlaamse kranten zijn er 34,8 % van hem (3856). Samen met zijn
"opvolgers" komen we aan een percentage van 73,3 % (8138).[4] Wie zijn nu eigenlijk die "opvolgers" ? Wel,
enkele omstandigheden zorgden ervoor dat er naar opvolgers van Vandersteen
(of van zijn opvolgers) moest gezocht worden. Een kort overzicht… Vandersteen
begon te publiceren in De Nieuwe Standaard/Het Nieuwsblad van de groep rond
Tony Herbert en Leon Bekaert. Bij de terugkeer van de echte Standaard, ging
hij na verloop van tijd mee naar deze krant. De Nieuwe Standaard en haar
populaire editie veranderden van naam (ze werden De Nieuwe Gids en 't Vrije
Volksblad) en gingen om het verlies van Vandersteen te compenseren op zoek
naar een vervanger. Die vervanger werd huiscartoonist Marc Sleen, die
"De avonturen van detectief Van Zwam" in het leven zou roepen. In juni 1948 stond De Nieuwe Gids 't Vrije Volksblad af
aan Het Nieuws van den Dag, zodat Van Zwam in deze drie kranten tegelijk ging
lopen. Tot daar in april 1950 een einde aan kwam : De Nieuwe Gids werd
overgenomen door Het Volk, Sleen stapte over naar deze laatste krant, en
zowel Het Nieuws van den Dag als 't Vrije Volksblad verloren de populaire Van
Zwam-strip. Het Nieuws van den Dag ging dan op zoek naar
vervanging. Eerst probeerde de krant het met nieuwelingen in de stripwereld,
Raf Van Dijck en Luc Droek, en na afloop van hun verhalen haalden ze Bob De
Moor in huis, om met de nieuwe reeks Tijl Uilenspiegel te starten. Al deze reeksen zijn dus het (in)direct gevolg van het
feit dat Vandersteen na de oorlog bij De Nieuwe Standaard begon. En dat is er
ook aan te merken : niet alleen op publicatiegebied blijken het
"opvolgers" te zijn, ook op inhoudelijk vlak en op het domein van
de presentatie. Dat laatste is het eenvoudigste : de strips van Vandersteen verschenen
als één van de enige op twee stroken per dag : al de opvolgers worden op die
manier gepubliceerd. En inhoudelijk is de overeenkomst ook niet ver te zoeken
: alle auteurs in kwestie leveren sterk politiek geladen verhalen af. Zoals
we bij de analyse van de verhalen hebben kunnen zien, was Willy Vandersteen
een kampioen in het opnemen van politieke verwijzingen. Zijn opvolgers zouden
dan ook niet nalaten hetzelfde te doen. Het lijkt soms zelfs alsof ze
"het voorbeeld" goed bestudeerd[5]
hebben voor er zelf aan te beginnen. 5.3.3. De relatie tussen de kranten en de stripauteurs Het initiatief voor het starten van een eigen reeks kon
blijkbaar van twee kanten komen. Auteurs als Anne-Marie Prijs en Willy
Vandersteen[6]
namen zelf contact op met respectievelijk Het Belang van Limburg en De Nieuwe
Standaard. In andere gevallen, zoals de hierboven beschreven
"opvolgers" van Vandersteen, was het de krant die aan een auteur
vroeg om een strip te produceren. Dat was bijvoorbeeld ook het geval voor
Proleetje en Fantast bij De Roode Vaan. Het doel hierbij was natuurlijk
concurrentieel te blijven met de kranten die al strips opnamen. Waarschijnlijk is er ook een verband aan te duiden tussen kranten die snel na de oorlog strips
publiceerden en tekenaars die zichzelf gingen aanbieden. De Nieuwe Standaard en
Het Belang van Limburg zijn daar voorbeelden van. En hiermee zijn we aanbeland bij de eigenlijke relatie
tussen de auteurs en de krant. Een eerste groep bestaat hier uit
"onafhankelijke" tekenaars, zoals Bob De Moor (voor Tijl
Uilenspiegel), Maurice Tillieux en Ray Reding, … Een tweede groep bestaat uit
mensen die bij de krant in dienst[7]
waren als journalist/illustrator : in die gevallen bevinden zich Rik Clément
(Het Volk : illustrator, lay-out-man, journalist en hoofdredacteur Ons
Zondagsblad), Marc Sleen (De Nieuwe Standaard/De Nieuwe Gids/Het Volk :
karikaturist en illustrator), Louis Paul Boon (De Roode Vaan : journalist, schrijver), Maurice Roggeman
(De Roode Vaan : illustrator, lay-outman), L. Roelandt (Vooruit) en Gévé (La
Libre Belgique : cartoonist). Een derde groep bestaat uit tekenaars die via
een tussenschakel aan de krant verbonden waren : Vandersteen via zijn
uitgever Standaard-Boekhandel, Bob De Moor (voor andere verhalen) via zijn
Artec-Studio's, en Jean Léo via het Franse agentschap Opera Mundi. Ook
Jacques Martin schakelde een tussenpersoon in om zijn verhaal aan La Wallonie
aan te bieden. Hoe vrij waren deze auteurs nu ? Dat is, door gebrek
aan materiaal, zeer moeilijk precies te achterhalen. Enkele gevallen zijn wel
bekend. Zo hadden Louis Paul Boon en Maurice Roggeman blijkbaar niet al te
veel vrijheid voor hun Proleetje en Fantast-verhalen. De communistische
partijleiding oefende een sterke controle uit op alles wat in de krant
verscheen, en waarschijnlijk werd het verhaal volledig in opdracht gemaakt,
zodat het communistisch gedachtegoed duidelijk aanwezig is. Marc Sleen kreeg blijkbaar richtlijnen om in zijn
cartoons de socialisten extra hard aan te pakken, en aangezien hij dat in
zijn strips ook deed, kan dat wel toegeschreven worden aan de invloed van de
krant. Over de invloed van de krant op de verhalen van
Vandersteen wordt sterk gediscussieerd, maar het staat redelijk vast dat hij
zich gemakkelijk aanpaste aan de standpunten van zijn werkgever. Hij gaf
later wel toe vroeger zeer Vlaams gericht geweest te zijn, en zijn
ingesteldheid tegen de repressie werd mede veroorzaakt door het feit dat hij
en zijn entourage met de collaboratie in aanraking gekomen waren. De zonen De
Moor schrijven het flamingantisme van Tijl Uilenspiegel toe aan de krant, de
auteur zelf aan "een vriend". Anne-Marie Prijs verklaart dan weer
dat ze voor haar verhalen van de redactie de volledige vrijheid kreeg. En uit
het interviewfragment van Octave Landuyt blijkt dat de redactie van Het
Nieuws van den Dag zich wel degelijk moeide met de inhoud en de uitvoering
van verhalen. 5.3.4. Gebrek aan samenwerking en verzuiling Merkwaardig is de totale afwezigheid van samenwerking
over de taalgrens. Er wordt dikwijls gezegd dat een eigen strip voor veel
kranten te duur was. Wel, hadden Vlaamse en Franstalige kranten samengewerkt
om elkaars originele strips uit te wisselen, dan hadden die kosten beperkt
kunnen worden. Maar dat gebeurde dus niet … Ook niet bij de communisten : Le
Drapeau Rouge en De Ro(o)de Vaan werkten op redactioneel vlak nauw samen, en
enkele Franse strips werden in beide kranten gepubliceerd. Maar van de eigen
reeksen (Proleetje en Fantast & Les Trafiquants de Tchoung-King) is bij de
anderstalige collega's geen spoor te zien. De zuilen en de verzuiling dan. Het fenomeen blijkt
niet zoveel effect gehad te hebben op de stripauteurs. Buth tekende
bijvoorbeeld zowel voor Het Volk als voor Vooruit, en de verhalen van Bob De
Moor kwamen zowel in de katholieke als in de liberale pers terecht. En Wally
Delsey, die meestal voor de Volksgazet en Vooruit tekende, leverde een
kortverhaal aan Het Volk. Dat andere auteurs niet in publicaties van
verschillende strekkingen publiceerden, moet eerder toegeschreven worden aan
loyauteit aan de krant zelf dan aan loyauteit aan de zuil. De grote problemen
met auteurs die naar de concurrentie overstapten, situeerden zich trouwens
elke keer in de katholieke wereld. 5.4. Het starten van de strippublicaties Na het einde van de oorlog begonnen niet alle kranten tegelijkertijd
strips op te nemen. Tussen de eerste en de laatste ligt er zelfs een periode
van twee jaar[8]
: La Lanterne start in december 1944, De Nieuwe Gazet in december 1946. Zijn
er verklaringen te vinden voor deze "startmomenten", en wat wordt
er dan als eerste strip(s) gepubliceerd ? Verklaringen zijn er niet echt te geven. Wel valt het op dat de vier eerste kranten die
met strips starten, dat doen met origineel materiaal. De eerste
agentschapstrip is voor Le Peuple, met de publicatie van Donald Duck vanaf
juli 1945. 5.5. De jeugdpagina's Laten we nu even verder ingaan op de jeugdpagina's, die in de tekst al
besproken werden voor zover er strips opgenomen werden. De volgende kranten publiceerden een jeugdpagina (of
een "vrouw en kind"-pagina) met strips : Het Volk, La Drapeau
Rouge, De Rode Vaan, La Dernière Heure, Le Peuple, Vooruit, La Lanterne, Le
Soir, Het Laatste Nieuwe, Het Nieuwsblad en La Libre Belgique. Enige logica is daarin niet te vinden. Merkwaardig is wel de
jeugdpagina van Het Nieuwsblad, die niet in De Standaard terug te vinden is.
Misschien werd de Standaard daar toch iets te serieus voor bevonden. In de meeste van die rubrieken zijn per week één of twee stroken terug te vinden. Merkwaardig is wel
het groter aantal ondertekststrips, en het groter aantal
didactische/historische strips dan in de krant. Waarschijnlijk werd er bij de
samenstelling van die pagina's rekening gehouden met een
"educatief" aspect. De jeugdrubrieken van Het Nieuwsblad en La Libre Belgique lijken dan
weer eerder stripbijlagen. In Het Nieuwsblad zijn er wekelijks minstens twee
volledige (Belgische) stripplaten terug te vinden, en bij La Libre Belgique
zelfs meer. De sterke Belgische vertegenwoordiging in de jeugdpagina's van deze
twee laatste kranten heeft natuurlijk een grote invloed op de percentages per land : 50,2 % van alle
jeugdpagina-strips zijn van Belgische oorsprong, 24,7 % komen uit Nederland,
6,9 % uit Frankrijk, 3,7 % uit Groot-Brittannië, 2,8 % uit Denemarken, en 0 %
(!) uit de Verenigde Staten. |
[1] Bijvoorbeeld : bij een dagelijkse publicatie
werd het aantal stroken gelijkgesteld met het aantal dagen min een aantal
feestdagen. Als de strips op zondag niet gepubliceerd werden, werden de zondagen
ook afgetrokken, enz.
[2] Het Laatste Nieuws, Gazet van Antwerpen, Le
Matin, Volksgazet, Het Belang van Limburg, Le Soir, De Standaard/Het
Nieuwsblad, La Wallonie, La Dernière Heure, Het Nieuws van den Dag, La Libre
Belgique, Vooruit, Het Volk & Le Peuple.
[3] België, Nederland, Frankrijk, Denemarken,
Zweden, de Verenigde Staten, Groot-Brittannië.
[4] Deze "extreme" cijfers zijn mede
te wijten aan het feit dat er van al die reeksen twee stroken per dag
verschenen.
[5] Dat is vooral het geval bij Luc Droek en Raf
Van Dijck, die over weinig of geen stripervaring beschikten.
[6] Deze wel via uitgeverij Standaard
Boekhandel.
[7] In het "Officieel jaarboek van de
Belgische Pers" van 1950 staan Rik Clément en Marc Sleen vermeld bij de
medewerkers van de krant. (Annuaire officiel de la presse belge …. Op. Cit., p. 572 & 584)
[8] De Standaard begon nog later, maar dat ligt
natuurlijk aan het late herverschijnen van de krant.