Inhoudstafel

Startpagina

 

 

5. Het stripbeleid van de Belgische kranten

 

5.1. Het stripbeleid aan de hand van cijfers

5.1.1. Het totaal aantal stripstroken per krant

5.1.2. De landen van oorsprong en de posities van de agentschappen

5.1.3. Stijlen

5.1.4. De tekst

5.1.5. Publicatiefrequentie

 

5.2. Een korte vergelijking met de jaren dertig

 

5.3. Belgisch en origineel materiaal

5.3.1. Algemeen

5.3.2. Vandersteen en zijn "opvolgers"

5.3.3. De relatie tussen de kranten en de stripauteurs

5.3.4. Gebrek aan samenwerking en verzuiling

 

5.4. Het starten van de publicaties

 

5.5. De jeugdpagina's

 

 

 

5. Het stripbeleid van de Belgische kranten

5.1. Het stripbeleid aan de hand van cijfers

Bij het schrijven van dit deeltje werden enkele frequentie- en kruistabellen, getrokken op basis van een ingetypte inventaris, als hulpmiddel ingeschakeld. De weergegeven cijfers zijn richtcijfers : aangezien de gepubliceerde stroken niet altijd genummerd waren, ben ik genoodzaakt geweest soms met "schattingen"[1] te werken, waardoor kleine afwijkingen mogelijk zijn.

Eerst wordt het totaal aantal stripstroken van de kranten bekeken in relatie tot andere factoren, waarna er ingegaan wordt op de verhoudingen van de agentschappen, stijlen, tekstsoorten, landen van oorsprong, …

 

5.1.1. Het totaal aantal stripstroken per krant

Laten we beginnen met de totale hoeveelheid gepubliceerde strips. In alle kranten samen zijn in totaal 63383 stroken terug te vinden. La Lanterne voert de lijst aan met 7761 stroken. De krant neemt hiermee 12,2 % van de totale hoeveelheid strips voor haar rekening. Andere grote strippublicators (meer dan 5000 stroken) zijn Le Soir, La Dernière Heure en Het Laatste Nieuws.

Hieronder een tabel met de cijfers van alle kranten. De kranten waar geen strips in teruggevonden werden, zijn hier uitgelaten. Ook moet er rekening gehouden worden met de late start van Het Nieuws van den Dag en De Standaard.

 

Naam van de krant

(1)

(2)

(3)

Naam van de krant

(1)

(2)

(3)

La Lanterne

7761

12,2 %

2

Le Peuple

2883

4,5 %

3

Le Soir

5394

8,5 %

1

Gazet van Antwerpen

2628

4,1 %

3

La Dernière Heure

5324

8,4 %

2

De Standaard

2292

3,6 %

3

Het Laatste Nieuws

5162

8,1 %

1

Vooruit

2107

3,3 %

4

Le Matin

4597

7,3 %

4

Het Belang van Limburg

2059

3,2 %

4

La Wallonie

4345

6,9 %

4

Volksgazet

1985

3,1 %

3

La Libre Belgique

4296

6,8 %

2

De Nieuwe Gazet

1468

2,3 %

5

De Nieuwe Standaard/Gids

4147

6,5 %

3

De Ro(o)de Vaan

206

0,3 %

4/5

Het Volk

3661

5,8 %

3

Le Drapeau Rouge

61

0,1 %

4/5

Het Nieuws van den Dag

3007

4,7 %

3

Totaal

63383

100 %

 

 

(1)                       : Totaal aantal stripstroken in de krant over de periode 1945-1950.

(2)                       : Aandeel van de krant in het totaal aantal gepubliceerde stripstroken (over alle kranten dus).

(3)                       : oplagegroep waartoe de krant (samen met kopblad of volkseditie) behoort (zie p. 58),
1 = monsteroplages (meer dan 300 000), 2 = zeer grote oplages (rond de 200 000), 3 = grote oplages (meer dan 100 000), 4 = kleine oplages (meer dan 30 000), 5 = zeer kleine oplages (minder dan 30 000)

 

We zullen nu eens de cijfers bekijken per strekking en taalgroep. Hier moet wel duidelijk bij gezegd worden dat die cijfers gewoon mogelijke verbanden, en zeker geen oorzakelijke verbanden weergeven. Als de neutrale pers per krant het meeste stroken publiceert, dan is dat niet omdat die kranten neutraal zijn, maar omdat de kranten zelf (in dit geval La Soir en La Lanterne) veel aandacht schenken aan het publiceren van strips.

Als men kijkt naar het gemiddeld aantal stroken per strekking, dan komt men tot het volgende resultaat. De neutrale kranten publiceren over de hele periode gemiddeld 6578 stroken. Daarna volgen op redelijk grote afstand de liberale (4138), de katholieke (3156) en de socialistische kranten (2830). De communistische pers sluit het rijtje af, met gemiddeld 134 stroken per krant. Hetzelfde kan gedaan worden met de taalgroepen : een Franstalige krant publiceert gemiddeld 3758 strips, een Nederlandstalige 2611.

 

Het spreekt voor zich dat in het behoren tot een bepaalde strekking of taalgroep geen verklaring te vinden is voor het publiceren van veel of weinig strips. Behalve bij de communisten dan : de communistische pers had zoals al aangegeven te kampen met serieuze financiële problemen en al snel na de oorlog met zeer lage oplages. De verklaring moet dan ook hierin gezocht worden, in combinatie met een gebrek aan interesse vanwege de leiding van de krant.

En hiermee zijn we aanbeland bij de oplages. Bestaat er een verband tussen het aantal gepubliceerde strips en de oplage van de krant ? Het antwoord is ja … Er zijn natuurlijk opmerkelijke uitzonderingen, maar over het algemeen is er duidelijk verband aanwezig.

De kranten die in de inleiding van dit derde deel bij de "monsteroplages" en de "zeer grote oplages" geplaatst werden, bevinden zich hier duidelijk in de top van de rangschikking (de vier eerste posities en de zevende). En voor de posities 8 tot en met 19 blijkt het verband ook aanwezig. Enige uitzonderingen zijn Le Matin en La Wallonie, die gezien hun beperkte oplage zeer veel strips publiceren.

Gezien het feit dat de oplages voor een groot deel verantwoordelijk zijn voor de financiële middelen van een krant, kan men zelfs zeggen dat er meestal een oorzakelijk verband bestaat tussen een grote oplage en het publiceren van een grote hoeveelheid strips. Hetzelfde geld trouwens ook voor kleine oplages en het opnemen van weinig of geen strips.

 

Natuurlijk zijn de oplages niet de enige factor die de publicatie van strips beïnvloeden. Bestaat er bijvoorbeeld ook een verband met de doelgroep van de krant ? Die vraag is natuurlijk zeer moeilijk te beantwoorden, omdat de doelgroep van een krant niet altijd even duidelijk is. Bij La Lanterne is het verband alleszins wel duidelijk : de krant richtte zich op een groot publiek, en gebruikte daar allerlei middelen voor (grote titels, sensatie, foto's van dames in badpak op de voorpagina, …), dus ook het publiceren van veel strips past perfect in die strategie. Aan de andere kant heeft men kranten als La Métropole, La Flandre Libérale en L'écho de la bourse, die gezien hun doelgroep waarschijnlijk totaal geen behoefte hadden aan het publiceren van strips. Voor het overige valt niet echt een tweedeling te bespeuren : zowel "populaire" (bijvoorbeeld Het Laatste Nieuws) als meer "intellectuele" bladen (De Nieuwe Standaard/De Nieuwe Gids) kunnen redelijk veel strips publiceren én er veel aandacht aan besteden.

 

5.1.2. De landen van oorsprong en de posities van de agentschappen

Uit welke landen zijn de gepubliceerde strips nu afkomstig ? De Verenigde Staten voeren de lijst aan : zij leveren 32,7 % van de strips (20724 stroken). België volgt met 25,4 % (16125), en Nederland neemt de derde plaats in met 15,8 % (10005). Het rijtje wordt afgesloten door Denemarken (6096, 9,6 %), Frankrijk (5636, 8,9 %), Zweden (1882, 3 %) en Groot-Brittannië (1298, 2,0 %). Van 1617 stroken (2,6 % van de gevallen) kon het land van oorsprong niet precies worden vastgesteld.

Bij de agentschappen hebben sommige zeer sterke posities. Op het totaal aantal strips worden er 25295 (39,9 % !) geleverd door het Franse Opera Mundi. Op grote afstand volgen de Nederlandse Toonder-Studio's (8155 strips, 12,9 %) en het Deense P.IB. (7324 strips, 11,6 %). Andere buitenlandse agentschappen leveren tussen 0,1 % en 1,8 % van de strips. De agentschapmarkt wordt dus duidelijk gedomineerd door één enorme en twee grote spelers, terwijl de andere zich moeten tevreden stellen met de "kruimels".

Sommige kranten blijken wel over "geprivilegieerde agentschappen" te beschikken. Zo halen La Lanterne en La Wallonie respectievelijk 93,6 % en 79,9 % van hun strips bij Opera Mundi. Het Laatste Nieuws en Le Soir halen zowel bij Opera Mundi als bij de Toonder-Studio's grote hoeveelheden strips : samen leveren deze 83,8 % van de strips bij Het Laatste Nieuws en 96 % bij Le Soir. Andere kranten, zoals Le Peuple, La Libre Belgique en Het Volk gaan veel verscheidener te werk.

In die "geprivilegieerde relaties" moet volgens mij niets speciaals gezocht worden. Het lijkt mij bijvoorbeeld heel vergezocht om de grote hoeveelheid (Amerikaanse) Opera Mundi-strips in La Lanterne te gaan toeschrijven aan één of andere vorm van Amerikanisme. Verklaringen zijn eerder te zoeken in het feit dat de reeksen van dit agentschap de krant bevielen en dat de contacten tussen beide partijen goed verliepen.

 

5.1.3. Stijlen

Zoals in de inleiding van dit deel al gezegd is, is de "stijl" van een strip vaststellen zeer subjectief. Ik heb geprobeerd de strips uit het onderzoek in te delen in "realistische" en "niet-realistische" of "humoristische" strips.  De humoristische zijn duidelijk in de meerderheid (77,5 %), terwijl de realistische het moeten stellen met 22,5 %.

Deze verhouding wordt natuurlijk mede veroorzaakt door het grote aantal gepubliceerde gagstrips. Ze zijn goed voor 40,7 % van de gevallen, tegenover 59,3 % voor de vervolgverhalen. Als men alleen de vervolgverhalen in aanmerking neemt komt men tot een verhouding van 62,6 % niet-realistische en 37,4 % realistisch getekende stroken.

 

5.1.4. De tekst

Ballonstrips zijn duidelijk dominant aanwezig : 53,9 % van de gevallen (34149 stroken) zijn ballonstrips. Ondertekststrips zijn goed voor 17,3 % van de gevallen (10939). 17800 stroken (28,1 %) worden zonder tekst gepubliceerd. Combinaties tussen ballonnen en ondertekst komen voor in 0,8 % van de gevallen (495 stroken).

Zijn er verbanden aanwezig tussen het soort tekst en andere factoren, zoals het land van oorsprong ? Het land van oorsprong speelt zeker een grote rol. Zo zijn Nederlandse strips bijna allemaal ondertekststrips (94,5 %), en zijn Belgische en Amerikaanse strips vooral ballonstrips (respectievelijk 86,3 % en 82,5 %). De overige strips van Belgische en Amerikaanse oorsprong bestaan vooral uit tekstloze gagstroken (9,1 % en 16,2 %) en enkele strips met een ondertekst of een combinatievorm (5,6 % en 1,3 %).

Deense strips zijn voor 96,9 % tekstloze gagstrips. Ook uit Zweden een overwicht aan tekstloze gagstroken (65,2 %), hoewel 34,7 % ballonstrips zijn. Uit Frankrijk krijgt men vooral tekstloze gagstroken (70,4 %), 20,3 % ballonstrips en 9,2 % ondertekststrips. Voor Groot-Brittannië krijgt men voor dezelfde volgorde 17,7 %, 64,7 % en 17,5 %.

Het moderne stripverhaal (met het gebruik van tekstballonnen) was dus blijkbaar al goed ingeburgerd. Overal, behalve in Nederland, hebben ballonstrips een duidelijk overwicht op ondertekststrips. Het feit dat men in Nederland met onderteksten bleef werken, is voor een groot deel toe te schrijven aan Marten Toonder. Toen hij tijdens de oorlog bij de Nederlandse krant De Telegraaf terechtkwam, kreeg hij te horen dat hij geen ballonstrip mocht maken, zodat hij begon te werken in de onderteksttraditie. In zijn studio's werden heel wat jonge tekenaars opgeleid, die dan natuurlijk op dezelfde manier tewerk gingen. En aangezien 81,5 % van de Nederlandse strips in de Belgische pers afkomstig zijn van de Toonder-Studio's, …

Voor het voorkomen van combinatievormen kan er ook een verklaring gegeven worden. Ofwel zijn het buitenlandse ballonstrips, waaronder onderteksten geplaatst werden, ofwel zijn ze het resultaat van de samenwerking tussen een "schrijver" die onderteksten schrijft (Louis Paul Boon, Lod. Lavki) en een tekenaar die het niet kan laten in zijn tekeningen ballonnen toe te voegen.

 

5.1.5. Publicatiefrequentie

De overgrote meerderheid (95 %) van de strips verschijnt dagelijks. 0,5 % verschijnt op onregelmatige wijze, terwijl 4,5 % op wekelijkse basis verschijnt.

Als men kijkt naar de plaats die speciale krantenpagina's innemen, merkt men dat 97,4 % van de strips op de gewone pagina's verschijnt. 2,2 % (1392 stroken) verschijnt op de jeugdpagina, terwijl 0,4 % (232 stroken) op de jeugd- en vrouwenpagina verschijnt. Op die pagina's verschijnen alleen wekelijkse strips, maar niet allemaal. 60 % van de wekelijkse strips verschijnen op zo'n pagina.

 

5.2. Een korte vergelijking met de jaren dertig

Omdat er voor dit onderzoek eigenlijk geen vergelijkingsmateriaal bestaat, heb ik besloten twee kleine steekproeven te doen in de jaren 1930. Van 1934 en 1939 werd voor 15 kranten de eerste week van februari ingekeken. Het betreft de meeste kranten uit het onderzoek die toen al verschenen[2]. Overal werden strips teruggevonden, behalve in Het Volk en Le Soir van 1934. De gewoonte om strips te publiceren was toen blijkbaar al goed ingeburgerd.

Verschillende reeksen uit de tweede helft van de jaren 1940 zijn in deze jaargangen al terug te vinden : "Rigadin" (Henry/Rikske) van Carl Anderson, "Adamson" van Jacobson, "Goliath", "Ferdinand" van Mik, "Félix le chat", "Saladin", "Skippy", en de Disney-reeksen "Donald Duck" en "Mikkie en Bleskop".

De strips zijn onder andere afkomstig van Opera Mundi, P.IB., Walt Disney, "London Evening News" en de Belgische en Nederlandse auteurs Frans Piët, Jan Wiegman, Henricus Kannegieter en Frans Van Immerseel. De landen van herkomst[3] zijn vergelijkbaar met die van de jaren 1940.

De meeste kranten publiceerden één reeks, enkele uitzonderingen publiceerden er meer dan één of namen ook wekelijkse strips op.

Wat zeker opvalt, is de evolutie van ondertekststrips naar ballonstrips. Niet in de jaren 1930 zelf, wel als men de jaren 1930 en 1940 vergelijkt. In de jaren 1930 waren ondertekststrips sterk in de meerderheid (dubbel zoveel als ballonstrips), terwijl er in de jaren 1940 drie keer meer ballon- dan ondertekststrips gepubliceerd werden. Het verschil is groot genoeg om echt van een evolutie in de richting van ballonstrips te kunnen spreken.

 

5.3. Belgisch en origineel materiaal

Op de 63383 gepubliceerde stroken, zijn er 14680 (of 23,1 %) origineel. Dat wilt zeggen dat ze in de krant voor de eerste keer gepubliceerd werden. Als men telt op Belgisch materiaal (dat dus al elders gepubliceerd mag zijn), komt men aan 16125 stroken en 25,4 %.

Hieronder een tabel in verband met de hoeveelheden Belgisch materiaal.

 

 

Krant

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

(6)

De Nieuwe Standaard/Gids

4071

25,2 %

1

8

4147

98,2 %

De Standaard

2198

13,6 %

2

13

2292

95,9 %

Het Volk

1751

10,8 %

3

9

3661

47,8 %

Het Nieuws van den Dag

1718

10,6 %

4

10

3007

57,1 %

La Libre Belgique

1513

9,4 %

5

7

4296

35,2 %

La Dernière Heure

1358

8,4 %

6

3

5324

25,5 %

La Wallonie

1327

8,2 %

7

6

4345

30,5 %

Volksgazet

498

3,1 %

8

16

1985

25,1 %

Le Matin

417

2,6 %

9

5

4597

9,1 %

De Nieuwe Gazet

356

2,2 %

10

17

1468

24,3 %

Vooruit

196

1,2 %

11

14

2107

9,3 %

Le Peuple

190

1,2 %

12

11

2883

6,6 %

De Ro(o)de Vaan

159

1,0 %

13

18

206

77,2 %

Het Belang van Limburg

149

0,9 %

14

15

2059

7,2 %

Le Soir

131

0,8 %

15

2

5394

2,4 %

La Lanterne

115

0,7 %

16

1

7761

1,5 %

Le Drapeau Rouge

30

0,2 %

17

19

61

49,2 %

Gazet van Antwerpen

0

0 %

18

12

2628

0 %

Het Laatste Nieuws

0

0 %

19

4

5162

0 %

 

(1) : aantal stroken van Belgische oorsprong

(2) : aandeel van de kant in het totaal aantal stroken van Belgische oorsprong

(3) : rangorde op basis van het aantal stroken van Belgische oorsprong

(4) : rangorde op basis van het aantal stroken in de krant

(5) : totaal aantal stripstroken in de krant

(6) : aandeel van de stroken van Belgische oorsprong in het totaal aantal stroken in de krant

 

5.3.1. Algemeen

Er is duidelijk een sterke concentratie van Belgische strips vast te stellen in de Vlaamse katholieke pers. De Nieuwe Standaard, De Nieuwe Gids, De Standaard, Het Volk en Het Nieuws van den Dag nemen samen 60,2 % van de Belgische strips voor hun rekening. Hoe dat komt, zullen we even verder nog zien …

Als men de totale tabel bekijkt, dan merkt men dat bijna alle kranten moeite gedaan hebben om Belgische strips op te nemen, ook de Franstalige en niet-katholieke kranten. In sommige gevallen bleef het bij enkele stroken of verhalen, in andere gevallen werden er echt eigen reeksen opgestart. Voorbeelden daarvan zijn M. Cro in La Dernière Heure en Mac Nib in La Libre Belgique.

 

Als men kijkt naar het aandeel van de Belgische strips in het totale stripaanbod van de kranten, dan merkt men al snel enkele uitschieters op, die zich weer situeren in de Vlaamse katholieke pers : De Nieuwe Standaard, De Nieuwe Gids en De Standaard. Quasi de volledige stripinhoud van deze kranten is van Belgische oorsprong. Andere grote concentraties vindt men in Het Volk, Het Nieuws van den Dag en … in de communistische pers. Het aantal strips in De Ro(o)de Vaan en Le Drapeau Rouge is zeer laag, maar de Belgische producties halen daar wel grote percentages.

 

5.3.2. Vandersteen en zijn "opvolgers"

We gingen een verklaring geven voor de sterke concentratie Belgische strips in enkele Vlaamse katholieke kranten. Wel, die verklaring blijkt grotendeels Willy Vandersteen te zijn, in wisselwerking met een aantal andere factoren.

Vandersteen blijkt van zeer groot belang geweest te zijn voor de Belgische strips in de Vlaamse dagbladpers. Van alle Belgische stroken in de Vlaamse kranten zijn er 34,8 % van hem (3856). Samen met zijn "opvolgers" komen we aan een percentage van 73,3 % (8138).[4]

 

Wie zijn nu eigenlijk die "opvolgers" ? Wel, enkele omstandigheden zorgden ervoor dat er naar opvolgers van Vandersteen (of van zijn opvolgers) moest gezocht worden. Een kort overzicht… Vandersteen begon te publiceren in De Nieuwe Standaard/Het Nieuwsblad van de groep rond Tony Herbert en Leon Bekaert. Bij de terugkeer van de echte Standaard, ging hij na verloop van tijd mee naar deze krant. De Nieuwe Standaard en haar populaire editie veranderden van naam (ze werden De Nieuwe Gids en 't Vrije Volksblad) en gingen om het verlies van Vandersteen te compenseren op zoek naar een vervanger. Die vervanger werd huiscartoonist Marc Sleen, die "De avonturen van detectief Van Zwam" in het leven zou roepen.

In juni 1948 stond De Nieuwe Gids 't Vrije Volksblad af aan Het Nieuws van den Dag, zodat Van Zwam in deze drie kranten tegelijk ging lopen. Tot daar in april 1950 een einde aan kwam : De Nieuwe Gids werd overgenomen door Het Volk, Sleen stapte over naar deze laatste krant, en zowel Het Nieuws van den Dag als 't Vrije Volksblad verloren de populaire Van Zwam-strip.

Het Nieuws van den Dag ging dan op zoek naar vervanging. Eerst probeerde de krant het met nieuwelingen in de stripwereld, Raf Van Dijck en Luc Droek, en na afloop van hun verhalen haalden ze Bob De Moor in huis, om met de nieuwe reeks Tijl Uilenspiegel te starten.

Al deze reeksen zijn dus het (in)direct gevolg van het feit dat Vandersteen na de oorlog bij De Nieuwe Standaard begon. En dat is er ook aan te merken : niet alleen op publicatiegebied blijken het "opvolgers" te zijn, ook op inhoudelijk vlak en op het domein van de presentatie. Dat laatste is het eenvoudigste : de strips van Vandersteen verschenen als één van de enige op twee stroken per dag : al de opvolgers worden op die manier gepubliceerd. En inhoudelijk is de overeenkomst ook niet ver te zoeken : alle auteurs in kwestie leveren sterk politiek geladen verhalen af. Zoals we bij de analyse van de verhalen hebben kunnen zien, was Willy Vandersteen een kampioen in het opnemen van politieke verwijzingen. Zijn opvolgers zouden dan ook niet nalaten hetzelfde te doen. Het lijkt soms zelfs alsof ze "het voorbeeld" goed bestudeerd[5] hebben voor er zelf aan te beginnen.

 

5.3.3. De relatie tussen de kranten en de stripauteurs

Het initiatief voor het starten van een eigen reeks kon blijkbaar van twee kanten komen. Auteurs als Anne-Marie Prijs en Willy Vandersteen[6] namen zelf contact op met respectievelijk Het Belang van Limburg en De Nieuwe Standaard. In andere gevallen, zoals de hierboven beschreven "opvolgers" van Vandersteen, was het de krant die aan een auteur vroeg om een strip te produceren. Dat was bijvoorbeeld ook het geval voor Proleetje en Fantast bij De Roode Vaan. Het doel hierbij was natuurlijk concurrentieel te blijven met de kranten die al strips opnamen.

Waarschijnlijk is er ook een verband aan te duiden tussen kranten die snel na de oorlog strips publiceerden en tekenaars die zichzelf gingen aanbieden. De Nieuwe Standaard en Het Belang van Limburg zijn daar voorbeelden van.

 

En hiermee zijn we aanbeland bij de eigenlijke relatie tussen de auteurs en de krant. Een eerste groep bestaat hier uit "onafhankelijke" tekenaars, zoals Bob De Moor (voor Tijl Uilenspiegel), Maurice Tillieux en Ray Reding, … Een tweede groep bestaat uit mensen die bij de krant in dienst[7] waren als journalist/illustrator : in die gevallen bevinden zich Rik Clément (Het Volk : illustrator, lay-out-man, journalist en hoofdredacteur Ons Zondagsblad), Marc Sleen (De Nieuwe Standaard/De Nieuwe Gids/Het Volk : karikaturist en illustrator), Louis Paul Boon (De Roode Vaan :  journalist, schrijver), Maurice Roggeman (De Roode Vaan : illustrator, lay-outman), L. Roelandt (Vooruit) en Gévé (La Libre Belgique : cartoonist). Een derde groep bestaat uit tekenaars die via een tussenschakel aan de krant verbonden waren : Vandersteen via zijn uitgever Standaard-Boekhandel, Bob De Moor (voor andere verhalen) via zijn Artec-Studio's, en Jean Léo via het Franse agentschap Opera Mundi. Ook Jacques Martin schakelde een tussenpersoon in om zijn verhaal aan La Wallonie aan te bieden.

 

Hoe vrij waren deze auteurs nu ? Dat is, door gebrek aan materiaal, zeer moeilijk precies te achterhalen. Enkele gevallen zijn wel bekend. Zo hadden Louis Paul Boon en Maurice Roggeman blijkbaar niet al te veel vrijheid voor hun Proleetje en Fantast-verhalen. De communistische partijleiding oefende een sterke controle uit op alles wat in de krant verscheen, en waarschijnlijk werd het verhaal volledig in opdracht gemaakt, zodat het communistisch gedachtegoed duidelijk aanwezig is.

Marc Sleen kreeg blijkbaar richtlijnen om in zijn cartoons de socialisten extra hard aan te pakken, en aangezien hij dat in zijn strips ook deed, kan dat wel toegeschreven worden aan de invloed van de krant.

Over de invloed van de krant op de verhalen van Vandersteen wordt sterk gediscussieerd, maar het staat redelijk vast dat hij zich gemakkelijk aanpaste aan de standpunten van zijn werkgever. Hij gaf later wel toe vroeger zeer Vlaams gericht geweest te zijn, en zijn ingesteldheid tegen de repressie werd mede veroorzaakt door het feit dat hij en zijn entourage met de collaboratie in aanraking gekomen waren. De zonen De Moor schrijven het flamingantisme van Tijl Uilenspiegel toe aan de krant, de auteur zelf aan "een vriend". Anne-Marie Prijs verklaart dan weer dat ze voor haar verhalen van de redactie de volledige vrijheid kreeg. En uit het interviewfragment van Octave Landuyt blijkt dat de redactie van Het Nieuws van den Dag zich wel degelijk moeide met de inhoud en de uitvoering van verhalen.

 

5.3.4. Gebrek aan samenwerking en verzuiling

Merkwaardig is de totale afwezigheid van samenwerking over de taalgrens. Er wordt dikwijls gezegd dat een eigen strip voor veel kranten te duur was. Wel, hadden Vlaamse en Franstalige kranten samengewerkt om elkaars originele strips uit te wisselen, dan hadden die kosten beperkt kunnen worden. Maar dat gebeurde dus niet … Ook niet bij de communisten : Le Drapeau Rouge en De Ro(o)de Vaan werkten op redactioneel vlak nauw samen, en enkele Franse strips werden in beide kranten gepubliceerd. Maar van de eigen reeksen (Proleetje en Fantast & Les Trafiquants de Tchoung-King) is bij de anderstalige collega's geen spoor te zien.

 

De zuilen en de verzuiling dan. Het fenomeen blijkt niet zoveel effect gehad te hebben op de stripauteurs. Buth tekende bijvoorbeeld zowel voor Het Volk als voor Vooruit, en de verhalen van Bob De Moor kwamen zowel in de katholieke als in de liberale pers terecht. En Wally Delsey, die meestal voor de Volksgazet en Vooruit tekende, leverde een kortverhaal aan Het Volk. Dat andere auteurs niet in publicaties van verschillende strekkingen publiceerden, moet eerder toegeschreven worden aan loyauteit aan de krant zelf dan aan loyauteit aan de zuil. De grote problemen met auteurs die naar de concurrentie overstapten, situeerden zich trouwens elke keer in de katholieke wereld.

 

5.4. Het starten van de strippublicaties

Na het einde van de oorlog begonnen niet alle kranten tegelijkertijd strips op te nemen. Tussen de eerste en de laatste ligt er zelfs een periode van twee jaar[8] : La Lanterne start in december 1944, De Nieuwe Gazet in december 1946. Zijn er verklaringen te vinden voor deze "startmomenten", en wat wordt er dan als eerste strip(s) gepubliceerd ?

Verklaringen zijn er niet echt te geven. Wel valt het op dat de vier eerste kranten die met strips starten, dat doen met origineel materiaal. De eerste agentschapstrip is voor Le Peuple, met de publicatie van Donald Duck vanaf juli 1945.

 

5.5. De jeugdpagina's

Laten we nu even verder ingaan op de jeugdpagina's, die in de tekst al besproken werden voor zover er strips opgenomen werden. De volgende kranten publiceerden een jeugdpagina (of een "vrouw en kind"-pagina) met strips : Het Volk, La Drapeau Rouge, De Rode Vaan, La Dernière Heure, Le Peuple, Vooruit, La Lanterne, Le Soir, Het Laatste Nieuwe, Het Nieuwsblad en La Libre Belgique.

Enige logica is daarin niet te vinden. Merkwaardig is wel de jeugdpagina van Het Nieuwsblad, die niet in De Standaard terug te vinden is. Misschien werd de Standaard daar toch iets te serieus voor bevonden.

In de meeste van die rubrieken zijn per week één of twee stroken terug te vinden. Merkwaardig is wel het groter aantal ondertekststrips, en het groter aantal didactische/historische strips dan in de krant. Waarschijnlijk werd er bij de samenstelling van die pagina's rekening gehouden met een "educatief" aspect.

De jeugdrubrieken van Het Nieuwsblad en La Libre Belgique lijken dan weer eerder stripbijlagen. In Het Nieuwsblad zijn er wekelijks minstens twee volledige (Belgische) stripplaten terug te vinden, en bij La Libre Belgique zelfs meer.

De sterke Belgische vertegenwoordiging in de jeugdpagina's van deze twee laatste kranten heeft natuurlijk een grote invloed op de percentages per land : 50,2 % van alle jeugdpagina-strips zijn van Belgische oorsprong, 24,7 % komen uit Nederland, 6,9 % uit Frankrijk, 3,7 % uit Groot-Brittannië, 2,8 % uit Denemarken, en 0 % (!) uit de Verenigde Staten.

 

 



[1] Bijvoorbeeld : bij een dagelijkse publicatie werd het aantal stroken gelijkgesteld met het aantal dagen min een aantal feestdagen. Als de strips op zondag niet gepubliceerd werden, werden de zondagen ook afgetrokken, enz.

[2] Het Laatste Nieuws, Gazet van Antwerpen, Le Matin, Volksgazet, Het Belang van Limburg, Le Soir, De Standaard/Het Nieuwsblad, La Wallonie, La Dernière Heure, Het Nieuws van den Dag, La Libre Belgique, Vooruit, Het Volk & Le Peuple.

[3] België, Nederland, Frankrijk, Denemarken, Zweden, de Verenigde Staten, Groot-Brittannië.

[4] Deze "extreme" cijfers zijn mede te wijten aan het feit dat er van al die reeksen twee stroken per dag verschenen.

[5] Dat is vooral het geval bij Luc Droek en Raf Van Dijck, die over weinig of geen stripervaring beschikten.

[6] Deze wel via uitgeverij Standaard Boekhandel.

[7] In het "Officieel jaarboek van de Belgische Pers" van 1950 staan Rik Clément en Marc Sleen vermeld bij de medewerkers van de krant. (Annuaire officiel de la presse belge …. Op. Cit., p. 572 & 584)

[8] De Standaard begon nog later, maar dat ligt natuurlijk aan het late herverschijnen van de krant.