|
|
II.
Nederland De naoorlogse situatie was is Nederland veel
dramatischer dan in België. Economisch was het land veel zwaarder getroffen,
zodat een strak economisch beleid nodig was. En daarbij kwamen nog de
problemen met de Indonesische kolonie en tewerkstellings- en
huisvestingsproblemen door de groeiende bevolking. Economisch was een dirigistische politiek van soberheid
nodig om het land er terug bovenop te helpen. Gebrek aan deviezen en
problemen met de betalingsbalans waren ook eigen aan Nederland. Vandaar dat
de Marshallhulp, veel meer dan in België, voor het land een zeer belangrijk
middel was om de economie op gang te houden. Op politiek vlak probeerde men met de oprichting van de
Nederlandse volksbeweging een progressieve volkspartij in het leven te
roepen, maar het bleef bij een beweging. De vooroorlogse partijen namen dan
maar weer hun posities in, al dan niet in vernieuwde vorm. Bij de
verkiezingen van 1946 haalde de Katholieke Volkspartij 31 % van de stemmen,
de Partij van de Arbeid iets meer dan 28 %. De antirevolutionairen haalden
bijna 13 % en de liberalen van de Partij van de Vrijheid 6,4 %. Vanaf juli
1946 werd Nederland bestuurd door rooms-rode bewindsploegen, die vanaf 1948
aangevuld werden met andere partijen. De communistische Partij (CPN) had zich bij de
bevrijding opgeheven in de hoop te kunnen deelnemen aan een progressieve
volkspartij. Maar toen dat niet mogelijk bleek, werd ze al in juli 1945 terug
opgericht en kon ze profiteren van de naoorlogse populariteit van het
communisme. Zoals in België bestond er namelijk een "algemeen gevoel van
dankbaarheid" ten opzichte van de Sovjetunie voor haar rol in de oorlog,
en zoals in België hadden de communisten een belangrijke rol gespeeld in het
verzet. Ondanks een groot succes bij de verkiezingen van 1946
(ze haalden toen 10,6 % van de stemmen) kregen de communisten geen enkele
kans om deel te nemen aan het beleid. Hun populariteit zou dan ook gaan
afnemen, ook weer beïnvloed door de gebeurtenissen in de Sovjetunie en de
Koude Oorlog. De KPN koos in Koude
Oorlog-gebeurtenissen de kant van de Sovjetunie en distantieerde zich van het
publiek door afwijkende standpunten in te nemen. "In februari 1948
demonstreerden veel Nederlanders met ongekende verontrusting tegen de
gebeurtenissen in Tsjechoslowakije en tegen het communisme.", schrijft
E.H. Kossmann. Ook Nederland werd geconfronteerd met een wissel op de
troon. Op 6 september 1948 abdiceerde Koningin Wilhelmina ten voordele van
haar dochter Juliana. De repressie verliep in Nederland rustiger dan in
België. 66.000 mensen werden door de Bijzondere Gerechtshoven veroordeeld en
duizenden anderen werden voor korte of lange tijd uit hun beroep
weggezuiverd. En tenslotte moet nog het geval Indonesië vermeld worden. Tijdens de
oorlog werd deze Nederlandse kolonie door de Japanners bezet, en op 7
augustus 1945 riepen de Japanners de Indonesische onafhankelijkheid uit. In
Nederland werden verschillende houdingen aangenomen, men wist blijkbaar niet
goed hoe te reageren. In 1947 en 1948 zouden er zich interventies van
Nederlandse troepen voordoen, maar uiteindelijk zou het land zich, onder druk
van de VS en de VN neerleggen bij de onafhankelijkheid, die in augustus 1949
door een rondetafelconferentie in Den Haag geregeld werd.[1] |
[1] Kossmann
(E.H.). Op. Cit., p. 209, 230-255 ; Demullier (Luc) &
Heirman (André)1. Op. Cit., p. 256 ; de
Jonge (A.A.). Het communisme
in Nederland, De geschiedenis van een politieke partij. Den Haag Kruseman,
1972, p. 93-109