|
|
1. De Tweede
Wereldoorlog : strijd, collaboratie en verzet 2. Politiek
België na de oorlog 2.2. De
politieke partijen en krachtverhoudingen 3.6. Terugkeer
en troonsafstand 4.1. Officiële
en volksrepressie 4.2. Tempering
en politieke factoren 6.1. De
naoorlog : heropbouw, prijzen en lonen 6.2. De
sociale zekerheid, de normale prijzen, de "kolenslag" en de
belastingen 6.4.
Economische teruggang en devaluatie van de Belgische frank 8. België en
de buitenlandse politiek 8.1.
Internationale samenwerking 8.3. De Verenigde Naties &
Bretton Woods 8.4. Het
Marshallplan en de blokvorming 8.5. Pact van Brussel, Westerse
Unie en NAVO 8.6. De Raad van Europa en de EGKS 8.7. De
Verenigde Staten, Congo en het uranium 8.9. De
invloed van het buitenland op België 8.10. De KPB en de Koude Oorlog |
|
|
|
I. België 1. De Tweede Wereldoorlog : strijd, collaboratie en verzet Hoewel de Duitse aanval op België te voorzien was, en
er vanaf augustus 1939 meer dan zeshonderdduizend man gemobiliseerd werd,
werd het Belgische leger overrompeld door de Duitse aanval op 10 mei 1940. De
Belgische militairen moesten al snel terugtrekken en ondervonden ook hinder
door de enorme vluchtelingenstromen die op gang kwamen. Op 28 mei besliste
koning Leopold III verder bloedvergieten te voorkomen en liet hij zijn leger
capituleren. De meerderheid van de bevolking was opgelucht met deze afloop,
want op die achttien dagen tijd waren er al meer dan twaalfduizend
slachtoffers gevallen.[1] België was dus in Duitse handen gevallen en werd samen
met twee Franse departementen ondergebracht onder een militair bestuur[2], met aan het hoofd
Alexander von Falkenhausen. Koning Leopold bleef als krijgsgevangene in
België, terwijl de regering in Londen verzeilde, en daar de strijd
verderzette aan de zijde van de geallieerden. De leiding van de ministeries
in België werd overgenomen door de secretarissen-generaal. Deze probeerden
waar ze konden de Duitse dwangmaatregelen tegen te werken en gingen over tot
een voorzichtige samenwerking met de Duitse bezetter, de zogenaamde
"politiek van het minste kwaad". Natuurlijk probeerden de bezetters
Duitsgezinde secretarissen-generaal aan te stellen.[3] Collaboratie en verzet doken op. Terwijl sommige mensen
om allerlei redenen in min of meerdere mate met de vijand samenwerkten, deden
anderen er alles aan om de bezetter het leven moeilijk te maken. Dit verzet
nam verschillende vormen aan : gewapende strijd, neerschieten van Duitsers en
collaborateurs, sabotages, clandestiene pers, hulp aan joden en geallieerde
soldaten, werkweigering, … Verzetslieden werden algemeen aangeduid als
"Witten", naar de organisatie Witte Brigade[4], terwijl "Zwarten"
een benaming werd voor collaborateurs. Mensen van allerlei ideologische
strekkingen gingen in het verzet, zodat zowel "linkse" als
"rechtse" organisaties het licht zagen, waaronder het
Onafhankelijkheidsfront, de Belgische Nationale Beweging, de reeds vermelde
Witte Brigade, de Nationale Koninklijke Beweging, het Leger van
België/Geheime Leger en Groep-G. Het kwam ook voor dat verzetslieden zich
aansloten bij de geallieerden. En ook de collaboratie kon veel verschillende vormen
aannemen : partijen als Rex en VNV werkten samen met de Duitsers, burgers
gingen samen met de Duitsers de Russen bestrijden aan het Oostfront,
bedrijven leverden aan de Duitse bezetter, …[5] Brussel werd bevrijd op 3 september 1944, voor de
volledige bevrijding van België was het wachten tot 29 januari 1945.[6] 2. Politiek België na de oorlog De Tweede Wereldoorlog liet in België diepe sporen na.
Naast de grote materiële schade waren er ook veel slachtoffers gevallen.
Daarnaast zorgden problemen als de koningskwestie en de repressie voor een
grote politieke instabiliteit én domineerden ze het politieke leven, zodat
andere zaken meer op de achtergrond raakten. En om alles nog moeilijker te
maken, hielden de verschillende partijen er sterke meningsverschillen op na,
zodat het land op verschillende momenten in zware crisis zat. De hele
situatie zorgde natuurlijk voor een enorme regeringsinstabiliteit : tussen 26
september 1944 en 16 juli 1951 volgden niet minder dan tien regeringen elkaar
op, gemiddeld hielden ze het maar zeven maanden uit. Daarnaast kreeg men in
dezelfde periode drie verkiezingen en één volksraadpleging.[7] 2.1. De naoorlogse regeringen Bij de bevrijding was de Londense regering-Pierlot een
groot deel van haar legitimiteit kwijt. Ze werd dan ook snel uitgebreid met
socialisten, liberalen en communisten. Zo kreeg ze als regering van nationale
eenheid een breder draagvlak. Onenigheid over ravitailleringsproblemen en
prijzenpolitiek leidden echter tot de val ervan. Van 12 februari 1945 tot 2
augustus 1945 leidde de socialist Achille Van Acker een regering met dezelfde
samenstelling, waarna hij zichzelf tot 9 januari 1946 opvolgde aan de leiding
van een regering zonder de CVP. Haar plaats werd ingenomen door de
nieuwelingen van de UDB. Van 13 tot 19 maart 1946 leidde de socialist Paul Henri
Spaak een zeer kortstondige homogene socialistische minderheidsregering, die
datzelfde jaar nog werd opgevolgd door twee linkse regeringen
(socialistisch-liberaal-communistisch) onder leiding van Achille Van Acker en
Camille Huysmans. Tijdens deze periode belandde de CVP in de oppositie, en
legde de partij zich vooral toe op de terugkeer van koning Leopold III. De volgende regering hield het veel langer uit. Van 20
maart 1947 tot 27 juni 1949 leidde Spaak een coalitie van socialisten en
katholieken. Een coalitie die Gaston Eyskens na de verkiezingen van 1949
omruilde voor een katholiek-liberale bewindsploeg (11 augustus 1949 – 6 juni
1950). Na de verkiezingen van juni 1950 haalde de CVP een
absolute meerderheid en kwamen homogene katholieke regeringen tot stand. Een
eerste onder leiding van Jean Duvieusart (8 juni 1950 – 11 augustus 1950),
een tweede met Joseph Pholien aan het hoofd (vanaf 16 augustus 1950).[8] 2.2. De politieke partijen en krachtverhoudingen De naoorlogse periode zorgde voor een sterke doorbraak
van de KPB. De partij kon rekenen op veel bijval en prestige door de rol die
ze tijdens de bezetting gespeeld had. Vooral tegen het einde van de oorlog,
en ook onder invloed van de overwinningen van het Sovjetleger, kreeg de
Communistische Partij een grote aanhang. De KPB werd dan ook de grote
concurrent van de socialisten, die vreesden dat ze een groot deel van hun
aanhang zouden verliezen. Het succes was ook te danken aan het feit dat de
communisten hun programma matigden en op die manier zelfs opgenomen werden in
de regering. Een regeringsdeelname werd trouwens door de andere partijen
gezien als het beste middel om de KP te neutraliseren. En deze aanpak werd
een succes : de impact van de communisten zou met de tijd alleen maar
afnemen.[9] De socialisten van hun kant herstelden zich zo goed ze
konden, en ook al waren er meningsverschillen in de partij tussen de
"Londenaars" en de leden die in België clandestien aan de partij
gewerkt hadden, toch konden de verschillende groepen zich terugvinden in een
gemeenschappelijk programma. De partij werd ook vernieuwd, zo werd het
individueel lidmaatschap ingevoerd, werd een gematigd sociaal-democratisch
programma aangenomen en veranderde de naam "BWP" in "BSP".
Het partijcongres werd beheerst door de Franstaligen.[10] Na de bevrijding kwamen er in Franstalige katholieke
kringen ook plannen op om te breken met de verzuiling en een travaillistische
partij op te richten : op die manier ontstond de Union Démocratique Belge (UDB).
De partij kwam nooit echt van de grond : bij de eerste parlementsverkiezingen
haalde ze maar één zetel, daarna verdween ze.[11] En aan katholieke kant werd er volop vernieuwd : de
Christelijke Volkspartij (CVP) werd opgericht, met de bedoeling de progressieve
kaart te spelen. De partij werd onder andere gedeconfessionaliseerd en
opengesteld voor een ruimer publiek. Dit verhinderde natuurlijk niet dat de
katholieke zuil de pijler van de macht van de partij bleef.[12] De liberale partij was nogal marginaal geworden en kon
dus geen eersterangsrol spelen. En natuurlijk waren de vooroorlogse
extreem-rechtse partijen zoals Rex en VNV uit het zicht verdwenen.[13] 3. De Koningskwestie 3.1. Voorgeschiedenis De oorsprong van de Koningskwestie is te vinden tijdens
de oorlogsperiode, en eigenlijk al in de jaren 1930. Koning Leopold III was
een fervent aanhanger van de neutraliteitspolitiek – hij wilde van België een
neutrale staat maken - én hij had
daarnaast een nogal autocratische visie op het beleid. Toen Hitler op 10 mei
1940 het Duitse leger België liet binnenvallen, besliste Leopold om zijn
regering niet naar het buitenland te volgen en in België te blijven. Dit had
verschillende redenen : hij wilde bij zijn volk blijven én op die manier
proberen de integriteit van het Belgische grondgebied te vrijwaren. Op 28 mei
1940 nam Leopold een zeer gecontesteerde beslissing : hij liet, tegen de zin
van de regering, het Belgisch leger capituleren om verder bloedvergieten te
voorkomen. De regering legde zich bij die beslissing niet neer en zette
vanuit het buitenland – eerst Frankrijk, dan Londen – de strijd verder.[14] De koning bevond zich dus wel in België, maar was
krijgsgevangen in zijn eigen paleis én vervulde geen enkele politieke functie
meer. De regering in ballingschap had hem namelijk in de "onmogelijkheid
tot regeren" verklaard. Wat Leopold wel kon doen, was proberen zijn
positie te gebruiken om met de bezetter te onderhandelen. Zo trok hij op 19
november 1940 naar Berchtesgaden voor een onderhoud met Hitler. Leopold probeerde
er van de Duitse Führer relatieve onafhankelijkheid, een betere bevoorrading
van het land en de terugkeer van de gevangenen te bekomen, maar zonder
resultaat.[15] Oorlog of niet, het leven van Leopold stond blijkbaar
niet stil. In 1941 trad hij in het huwelijk met Lilian Baels, de dochter van
de gouverneur van West-Vlaanderen. Na een kerkelijk huwelijk in september
volgde het burgerlijk huwelijk op 6 december 1941. De kritiek bleef niet uit
: de koning werd onder andere verweten dat hij alleen aan zichzelf dacht, dat
Lilian niet van adel was én dat de ministers geen goedkeuring gegeven hadden
voor het huwelijk, wat eigenlijk grondwettelijk verplicht was.[16] Het einde van de oorlog kwam in zicht, wat de Duitsers
ertoe aanzette bepaalde maatregelen te nemen. Drie maanden voor de bevrijding
van Brussel in september 1944 werden Leopold en zijn familie naar het Duitse
Hirschstein gedeporteerd. Na verloop van tijd belandde de koninklijke familie
in het Oostenrijkse Strobl, waar ze in mei 1945 door het Amerikaanse leger
bevrijd werden.[17] Ondertussen zat men in België met een probleem :
Brussel was bevrijd, maar de koning was afwezig. Het parlement ging dan maar
over tot het aanstellen van een regent : op 20 september 1944 werd Prins
Karel, de jongere broer van Leopold, tot regent van België aangesteld. De
bedoeling was dat het regentschap van korte duur zou zijn : Karel zou zijn
functie uitoefenen tot de bevrijding van zijn broer. Het zou enigszins anders
lopen…[18] 3.2. De blokkering Nadat Leopold door de Amerikanen bevrijd was, staken in
België allerlei bewegingen de kop op die zich verzetten tegen de terugkeer
van de koning. De politieke partijen waren verdeeld : de BSP verzette zich
tegen de automatische terugkeer van Leopold en wilde zelfs zijn aftreden
bekomen. Ook de communisten waren tegen een terugkeer. De liberalen waren
over de kwestie verdeeld, terwijl de CVP de kant van de koning koos en dus
het standpunt verdedigde dat Leopold zijn bevoegdheden moest terugkrijgen. De negatieve houdingen waren vooral te wijten aan het
"politiek testament" van Leopold, dat hij in januari 1944 openbaar
gemaakt had. Daarin eiste hij dat de Londense regering haar
"fouten" zou toegeven en haar excuses zou aanbieden. Leopold nam
ook een redelijk negatieve houding aan tegenover de geallieerden, die hij
beschreef als "les autorités occupantes".[19] Een periode van onderhandelingen tussen de ministers,
de partijen en de koning begon. De regering was wel bereid de koning te laten
terugkomen, maar op bepaalde voorwaarden : zo moest Leopold hulde brengen aan
de geallieerden en moest zijn entourage uitgezuiverd worden. In mei 1945 liet
Leopold na een onderhoud met Prins Karel, Achille Van Acker en Paul Henri
Spaak weten dat hij zijn terugkeer naar België uitstelde om
gezondheidsredenen. Op 14 juni liet hij dan weer weten dat hij wilde
terugkeren. De regering Van Acker zag het echter niet zitten daar de
verantwoordelijkheid van te dragen en bood haar ontslag aan, een ontslag dat
door de regent geweigerd werd. Ondertussen probeerde de koning een nieuwe
regering te vormen - wat mislukte - en aan te dringen op het organiseren van
een volksraadpleging.[20] In de daaropvolgende periode zou de zaak blijven
aanslepen. In juli 1945 besliste het parlement dat een terugkeer enkel
mogelijk was als de Verenigde Kamers een einde stelden aan de onmogelijkheid
tot regeren. De terugkeer werd dus afhankelijk gemaakt van een
parlementsbeslissing. Daarna geraakte de zaak muurvast : in België waren
constant regeringen aan de macht waar de socialisten deel van uitmaakten,
zodat een oplossing niet echt in zicht lag. De enige verandering was dat
Leopold zich met zijn familie in Zwitserland ging vestigen.[21] Maar wat werd de koning nu eigenlijk precies verweten
door zijn tegenstanders ? Ten eerste zijn "ongrondwettelijk optreden"
: hij was zijn regering niet gevolgd naar het buitenland én hij had met
Hitler onderhandeld over het politiek statuut van België. Ten tweede zijn
houding tegenover de bezetter : Leopold had tijdens de oorlog nooit een
oproep tot steun aan het verzet gedaan. En ten derde was er de inhoud van
zijn "politiek testament", waarin zijn tegenstanders zijn voorkeur
voor een autoritair regime zagen. Daarnaast speelden ook meer persoonlijke
factoren een rol, zoals zijn huwelijk met Lilian Baels. Zijn aanhangers hadden
natuurlijk tegen al deze argumenten iets in te brengen.[22] 3.3. De figuren Laten we nu even overlopen hoe de politieke wereld
verdeeld was. Een grote meerderheid van de socialisten volgde
partijvoorzitter Max Buset, en had dus een vijandige houding tegenover
Leopold. Paul Henri Spaak daarentegen had een meer genuanceerde houding :
"Hijzelf was ervan overtuigd dat de koning moest terugkeren naar België,
maar wilde daar niet toe besluiten uit puur politieke overwegingen."
Spaak is in verband met de koningskwestie een ingewikkelde figuur : terwijl
hij zich naar buiten toe ontpopte tot één van de leiders van het
antileopoldisme, probeerde hij op de achtergrond toch te streven naar een
compromis. Niets is dus blijkbaar zoals het lijkt.[23] Bij de liberalen lag het iets moeilijker : de
meerderheid van hen was tegen de terugkeer, maar ze waren gematigder dan de
socialisten. Ze hadden het ook veel minder dan de socialisten op Leopold (en
Lilian) persoonlijk gericht. De antileopoldistische liberalen waren vooral te
vinden in Brussel en Wallonië, terwijl in Vlaanderen een veel voorzichtigere
houding aangenomen werd.[24] Ook bij de CVP was er, ondanks de strijdvaardige
leopoldistische houding, een grote interne verdeeldheid. Naast de
voorstanders van een onvoorwaardelijke terugkeer en een klein groepje
antileopoldisten waren er ook gematigde figuren terug te vinden die dachten
in de richting van een tijdelijke overdracht van bevoegdheden aan kroonprins
Boudewijn of van een terugkeer gevolgd door troonsafstand. Er was dus een
duidelijk verschil tussen wat bepaalde figuren echt dachten en wat de partij
als geheel naar buiten bracht.[25] En ondertussen stond Prins Karel dus aan het hoofd van
de Belgische Staat. Vrij onverwacht kwam hij in 1944 op die plaats terecht,
die hij veel langer zou bekleden dan voorzien. Hij was een totaal andere
figuur dan zijn broer Leopold : veel bescheidener, minder afstandelijk,
minder autoritair, … Hij werd vooral sterk gesteund door de socialisten, die
hem als de enige oplossing van de koningskwestie zagen. In Vlaanderen en in
CVP-kringen daarentegen was hij niet zo geliefd, sommige Vlamingen
beschouwden hem zelfs als een usurpator.[26] 3.4. De situatie zit muurvast Voor- en tegenstanders vochten de strijd natuurlijk
niet alleen uit op politiek vlak : ze schakelden de media in voor hun pro- of
antileopoldistische campagne. De tegenstanders hamerden op de breuk met de
regering, het onderhoud met Hitler, het luxeleventje van Leopold tijdens de
oorlog en zijn huwelijk. De voorstanders probeerden de koning zo goed ze
konden te verdedigen.[27] Bij de eerste naoorlogse verkiezingen op 17 februari
1946 boekte de CVP een sterke winst en haalde net geen meerderheid in de
senaat. De liberalen verloren fors, de communisten braken door en de
socialisten wonnen enkele zetels. Daarop werden enkele linkse regeringen
gevormd, die het echter niet lang uithielden. De CVP bleek nodig te zijn om
te regeren, en dus vormde Paul Henri Spaak op 20 maart 1947 een CVP-BSP
regering. De regering beloofde een oplossing te zoeken voor de
koningskwestie, maar daar kwam met deze coalitie natuurlijk niets van in
huis. Ook problemen rond de repressie en het onderwijs zorgden voor
herhaaldelijke spanningen binnen de bewindsploeg.[28] De koningskwestie loste deze regering dus niet op, maar
een andere belangrijke maatregel werd wel genomen. Op 26 juli 1948 werd het
vrouwenstemrecht goedgekeurd. Elf maanden later zouden de Belgische vrouwen
effectief voor de eerste keer mogen gaan stemmen.[29] De regering Spaak-Eyskens viel namelijk op 8 april 1949,
na iets meer dan twee jaar regeren. Er kwamen dus verkiezingen, waarvan de
datum vastgesteld werd op 26 juni 1949. De campagne werd vooral gevoerd rond
twee thema's : de koningskwestie en het financieel beleid van de regering.
Terwijl de CVP zich volledig richtte op de terugkeer van de koning, beloofden
de liberalen een belastingsverlaging van 25 %, een punt dat Vincent Dujardin
omschrijft als "pure demagogie". In verband met de koningskwestie
namen de verschillende kampen steeds radicalere posities in. De socialisten
streefden naar troonsafstand en "lanceerden in de pers een campagne die
alle leden van de koninklijke familie aanviel". De verkiezingsuitslag
leverde een CVP-meerderheid op in de senaat, maar net niet in de kamer. De
socialisten en de communisten gingen erop achteruit, terwijl de liberalen
zetels wonnen.[30] Na mislukte pogingen van Paul Van Zeeland en Frans Van
Cauwelaert, werd Gaston Eyskens als formateur aangesteld. Onderhandelingen
voor een driepartijenregering mislukten en uiteindelijk vormde Eyskens op 10
augustus 1949 een CVP-liberale regering. Het regeerprogramma werd een week
later voorgesteld. Daarin werden onder andere een nationale oplossing van de
koningskwestie door een volksraadpleging en belastingshervormingen opgenomen.
Hoewel Gaston Eyskens tot de CVP behoorde, was hij persoonlijk geen
voorstander van een onvoorwaardelijke terugkeer van de koning : hij zag
troonsafstand zelfs als de enige mogelijke oplossing.[31] Er volgde een uitgebreide discussie tussen de politici
van de verschillende partijen over de organisatie van die volksraadpleging.
Ook hier was er interne verdeeldheid in de partijen. Maar de CVP zou er toch
in slagen om het plan met de steun van de liberalen te realiseren. Na
discussies in de senaat en de kamer werd het wetsvoorstel van Paul Struye op
8 februari 1950 aangenomen. De datum voor de volksraadpleging werd vastgelegd
op 12 maart. Er werd beslist er een verplichte stemming van te maken en de
resultaten regionaal te tellen. De raadpleging zou echter enkel een adviserend
karakter hebben.[32] 3.5. De volksraadpleging Zoals te verwachten was, voerden de verschillende
partijen een harde campagne om hun mening door te drukken bij de bevolking.
Vooral de socialisten gingen daarin zeer ver en zetten een grootscheepse
campagne op tegen heel de koninklijke familie. Dit terwijl de aanhangers van
Leopold er alles aan deden om hem te verdedigen en prinses
Josephine-Charlotte zelfs 2 dagen voor de volksraadpleging naar België lieten
terugkeren. Dit zorgde voor een opstoot van royalisme, het beoogde effect was
dus bereikt.[33] Op 12 maart 1950 was het dan zover : het volk moest
zich uitspreken over de vraag "Zijt U de mening toegedaan dat Koning
Leopold III de uitoefening van zijn grondwettelijke machten zou hernemen
?"[34]. Alles verliep
rustig. De resultaten zouden echter voor meer problemen zorgen. Landelijk had
57,68 % van de bevolking voor de terugkeer gestemd. Maar als men de
resultaten regionaal bekeek, kreeg men het volgende resultaat : de 73 % ja in
Vlaanderen staken scherp af tegen de 48 % en 42 % voorstanders in Brussel en
Wallonië. Deze uitslag gaf natuurlijk aanleiding tot een hoop problemen : er
ontwikkelde zich een hevige discussie over het feit of deze uitslag volstond
om de koning te laten terugkeren.[35] Er was wel degelijk een meerderheid, maar was die wel
voldoende ? Daarenboven kreeg men nog de regionale verschillen[36] : men kreeg het beeld
van een overwegend katholiek en leopoldistisch Vlaanderen tegenover het
antileopoldistische Wallonië. In zo'n omstandigheden vonden de socialisten
dat de koning onmogelijk nog de eenheid van het land kon belichamen en alleen
nog de koning van het katholieke Vlaanderen zou kunnen zijn.[37] De regering probeerde de koning te laten terugkeren,
maar viel door de tegenstand van de liberale ministers tegen het plan om de
Verenigde Kamers een einde te laten stellen aan de onmogelijkheid tot
regeren. Daarop probeerden enkele toppolitici een nieuwe regering te vormen,
wat mislukte. Uiteindelijk werd overgegaan tot de ontbinding van het
parlement en het uitschrijven van nieuwe verkiezingen voor 4 juni 1950.[38] Ondertussen begon de koningskwestie serieus uit de hand
te lopen en de vorm aan te nemen van een politieke massabeweging. Tussen 20
en 24 maart braken in Wallonië stakingsbewegingen los.[39] 3.6. Terugkeer en troonsafstand De verkiezingen van 4 juni brachten de CVP de absolute
meerderheid waar ze op gehoopt had en 4 dagen later vormde Jean Duvieusart
een homogene katholieke regering. De socialisten wonnen terug veld, de
liberalen en de communisten maakten verlies. De regering-Duvieusart nam de
verantwoordelijkheid op zich een einde te stellen aan de onmogelijkheid tot
regeren. Na goedkeuring door het parlement, keerde Leopold op 22 juli terug
naar België.[40] De socialistische reactie bleef niet uit. Vooral in Wallonië kreeg men
te maken met stakingen, betogingen en sabotages, maar ook in Vlaanderen
hadden arbeidersstakingen plaats, bijvoorbeeld in de haven van Antwerpen. Er
werd in Waalse syndicale kringen openlijk geprotesteerd tegen een koning die
alleen de koning zou zijn van de Vlaamse katholieken. De zaak ontplofte bij een betoging in Grâce-Berleur,
waar drie manifestanten door de rijkswacht neergeschoten werden. De spanning
werd enorm, de antileopoldisten dreigden zelfs met een mars op Brussel op 1
augustus. Er wordt wel eens gesproken over een "prerevolutionair
klimaat".[41]
Socialisten strooiden spijkers op de weg om het verkeer te hinderen,
treinen en trams stonden stil, winkels gingen dicht, de post werkte niet
meer, socialistische leiders liepen aan het hoofd van betogingen, en de
socialistische vakbond ging zelfs zover dat ze een door haar
uitgereikt pasje durfde eisen om in Wallonië te kunnen reizen.[42]
Gaston Durnez vertelt zelfs het verhaal dat het socialistisch parlementslid
Isabelle Blume aan het hoofd van een bende winkels en restaurants
binnenstormde om er vanalles kapot te slaan.[43] Zo kon het niet blijven duren, dat besefte zelfs de
katholieke regering. Vooral dat Spaak verderdreigde met harde acties als er
geen oplossing kwam. De regering drong bij Leopold dan ook aan op een
machtsoverdracht. Tijdens de zogenaamde "nacht van Laken" van 31
juli op 1 augustus viel dan de beslissing : de drie grote partijen bereikten
een akkoord over een uitgestelde troonsafstand. Kroonprins Boudewijn zou tot
zijn meerderjarigheid in juli 1951 de bevoegdheden van zijn vader overnemen,
waarna hij koning zou worden. Leopold stemde in, en dus legde Boudewijn op 11
augustus 1950 de eed af als Koninklijke Prins.[44] 4. De Repressie Nog zo'n delicaat probleem, naast de koningskwestie,
was de repressie. Hoe moest er gehandeld worden tegenover alle burgers die
tijdens de oorlog in min of meerdere mate samengewerkt hadden met de Duitse
bezetter ? Het probleem vertoonde niet alleen gelijkenissen met de
koningskwestie, het werd er ook aan gelinkt. De verschillende partijen die
tegenover elkaar stonden kwamen ook ongeveer overeen … In verband met de aanpak van de collaboratie werd de
regering Pierlot bij haar terugkeer uit Londen eigenlijk voor een voldongen
feit geplaatst. De Londense regering wou de repressie eigenlijk beperkt
houden, maar bij haar terugkeer liep ze een beetje achter op de feiten. Als
gevolg van de volkswoede en van de activiteiten van verzetslieden, waren al
een hoop (echte en valse) collaborateurs opgepakt. Sommige communistische
bewegingen (zoals het Onafhankelijkheidsfront) probeerden zelfs van de
situatie te profiteren om een "schoonmaak" te organiseren onder de
bevolking.[45] De verzetsbewegingen begonnen dus echt een probleem te
worden, ze kregen veel te veel macht in handen. Door een Ministerieel besluit
van november 1944 kregen de verzetslieden het bevel hun wapens in te leveren.
Na enkele problemen zou dit ook lukken. De regering moest wel toestaan dat
leden van het verzet voorrang zouden krijgen voor aanwerving in het leger.[46] 4.1. Officiële en volksrepressie Als men het over de repressie heeft, moet men een
onderscheid maken tussen de officiële repressie en de volksrepressie. De
volksrepressie valt volledig buiten de gewone rechtsgang en is het gevolg van
de volkswoede tegenover collaborateurs na de bevrijding. Burgers namen het
recht in eigen handen en straften wie ze vonden die gestraft moest worden.
Dat hier misbruiken aan te pas kwamen en persoonlijke vijandschappen een rol
speelden, is evident : men kreeg te maken met executies, mishandelingen,
brandstichting, plundering, … Twee grote golven vallen te onderscheiden : net
na de bevrijding en bij de terugkeer van de politieke gevangenen uit de
kampen in mei 1945. Deze terugkeer uit de kampen zorgde voor een vernieuwde
volkswoede tegen iedereen die met de vijand geheuld had.[47] In juli 1945 werden
deze scènes nog eens herhaald : "Verdachten van collaboratie worden weer
uit hun huizen gehaald en opgesloten in interneringskampen. De inboedel van
hun woningen belandt vaak op straat. Vrouwen, verdacht van relaties met
Duitsers moeten alweer de vernedering ondergaan in het openbaar kaalgeschoren
te worden."[48] Naast die volksrepressie had men de officiële
repressie, georganiseerd door de overheid. Aangezien het land tot juni 1949
nog in staat van oorlog verkeerde, werd de uitvoering daarvan toevertrouwd
aan militaire rechtbanken. Gevallen van wapendracht, verklikking en
economische collaboratie werden hier behandeld. En ook hier liep duidelijk
heel wat mis. Door een gebrek aan personeel werden op de rechtbanken pas
afgestudeerde juristen aangesteld, die dus ook geen ervaring hadden. Door dat
gebrek aan ervaring, en door de druk die sommige verzetsgroepen uitoefenden om
de collaboratie zwaar te bestraffen, kreeg men verschillende mistoestanden.
Er werden vergissingen begaan, en de straffen voor dezelfde misdrijven
durfden naargelang plaats en tijdstip van de veroordeling wel eens sterk uit
elkaar lopen. De straffen varieerden van beroving van persoonlijke rechten en
verbeurdverklaring van goederen tot de doodstraf[49], over tijdelijke of
levenslange gevangenisstraf. De zwaarste straffen vielen te beurt aan de
leiders van terreuracties en van de collaborerende partijen. Deze moesten
echter soms bij verstek veroordeeld worden omdat ze gevlucht waren naar
Spanje of Latijns-Amerika. Zo dook ex-Rex-leider Léon Degrelle onder in
Spanje, en ondanks herhaaldelijk aandringen van de Belgische regering werd
hij nooit uitgeleverd.[50] Ook andere vormen van officiële repressie werden in het
leven geroepen. De burgerlijke epuratie zorgde voor de bestraffing van
politieke collaboratie en de minder zware gevallen van militaire
collaboratie. De straf was hier meestal het levenslang verlies van alle
burgerlijke en politieke rechten. De administratieve epuratie zorgde van haar
kant voor de verwijdering van ambtenaren en gemeente- en provincieraadsleden
die met de bezetters samengewerkt hadden. En daarnaast had men ook nog het
fameuze "bewijs van burgertrouw". Dit document, dat voor tal van
zaken nodig was en dus noodzakelijk was om normaal te functioneren in de
maatschappij, werd uitgereikt door de burgemeesters en politiecommissarissen.
Zo konden zij ook mensen die verdacht werden van incivisme buiten de
maatschappij plaatsen.[51] Ook de officiële repressie werd door bepaalde mensen
misbruikt. In zo'n woelige omstandigheden was het vrij gemakkelijk met
persoonlijke vijanden af te rekenen door ze te beschuldigen van collaboratie.
In totaal waren er dan ook meer dan 400.000 verdachten. Een enorm aantal, dat
ongeveer één vijfde van het toenmalige kiezerskorps vertegenwoordigde. Een
eerste selectie werd doorgevoerd, zodat van slechts 57.000 gevallen een
strafrechtszaak kwam. Daarvan werden 53.000 mensen veroordeeld, meestal tot
een gevangenisstraf én het verlies van hun politieke en burgerlijke rechten.
Daarnaast werden door de burgerlijke epuratie nog eens 22.000 mensen uit hun
rechten ontzet en trof de administratieve epuratie ongeveer 10.000 burgers.
In totaal werden dus tussen de 90.000 en de 100.000 Belgen gestraft voor hun
gedrag tijdens de oorlog. Het enorme aantal dossiers zorgde er wel voor dat
alles zeer traag verliep. Tegen eind 1945 was nog geen 10 % van de dossiers
behandeld, een percentage dat door het vrijmaken van meer middelen tegen de
zomer van 1947 steeg tot 80 %.[52] Geleidelijk aan zou de situatie rustiger worden, onder
andere door het besef dat er excessen gebeurd waren. Vanaf einde 1946 kwamen
er al talrijke gratiemaatregelen. En de regering Spaak-Eyskens, die van maart
1947 tot juni 1949 aan de macht was, probeerde de zaak te kalmeren. Eerst
werd er geprobeerd een einde te maken aan de uitvoering van de doodstraf. In
juni 1948 kwam dan de "eerste wet op de epuratie" tot stand, waarin
bepaald werd dat veroordeelden, die geen criminele straf opgelopen hadden,
hun politieke en burgerrechten konden terugkrijgen van een correctionele
rechtbank. Er kon dus in bepaalde gevallen bijgestuurd worden. Dit had als gevolg dat een ganse hoop
veroordeelde collaborateurs genade kregen of voorwaardelijk / voorlopig
vrijkwamen. Maar blijkbaar was niet de hele bevolking klaar voor een zachtere
aanpak : Minister van Justitie Paul Struye werd gedwongen tot ontslag toen er
te veel protest rees tegen een clementiemaatregel : hij had de doodstraf van
twee oud-rexisten in levenslange hechtenis omgezet. Ook de Koude Oorlog
beïnvloedde de repressie. De communisten waren namelijk een sterke drijvende
kracht achter de repressiepolitiek en dus zorgden de toenemende Oost-West-problemen
voor een tempering.[53] 4.2. Tempering en politieke factoren Politiek was er geen eensgezindheid over hoe de
repressie moest aangepakt worden. De katholieken waren vooral te vinden voor
een snelle en rechtvaardige aanpak, de socialisten, liberalen en communisten
zagen meer heil in een snelle en strenge aanpak.[54] En ook allerlei andere factoren hadden een invloed. Zo
werden voor economische collaboratie veel minder zware straffen uitgesproken
dan voor politieke collaboratie. De regering stuurde hier zelfs op aan. Het
feit dat veel personen die verdacht werden van economische collaboratie,
nodig waren bij de heropbouw van het land is daar natuurlijk niet vreemd aan.
Ook speelde het feit dat het meestal om invloedrijke personen ging, een rol.
Daar kwam nog bij dat de collaboratie van bedrijven kon gezien worden als een
"politiek van het minste kwaad" : door aan de vijand te leveren
konden ze er onder andere voor zorgen dat de werkgelegenheid gewaarborgd
bleef. Ook werden kleine collaborateurs veel strenger bestraft dan grote.[55] Ook heel belangrijk is de link tussen de repressie en
de Vlaamse Beweging. Aangezien een deel van de Vlaamse Beweging zich
gecompromitteerd had door te collaboreren, werd die ook zwaar getroffen door
de repressie. Dit gebeurde zowel direct als indirect. Direct, aangezien een
deel van de aanhang veroordeeld werd en indirect omdat de Vlaamse Beweging
gediscrediteerd werd, er kwam een soort smet op te liggen. Vlaamsgezindheid
(of zelfs Vlaams zijn) werd in bepaalde (linkse Franstalige) kringen
onmiddellijk geassocieerd met collaboratie.[56] Die negatieve houding van bepaalde, vooral Waalse,
kringen werd ingegeven door de andere aard van de collaboratie in Franstalig
België. Daar was de collaboratie veel minder politiek van aard en veel brutaler,
daarom was er ook veel minder begrip voor.[57] De repressie werd ook ingeschakeld in de
koningskwestie. De tegenstanders van de koning beschreven Leopold wel eens
als de grootste collaborateur van allemaal en gebruikten dat argument dan ook
tegen zijn terugkeer. Daar tegenover zagen veel aanhangers van Leopold zijn
rehabilitatie als een mogelijkheid om meer begrip te doen ontstaan voor de
collaborateurs.[58] Tenslotte moet nog gezegd worden dat de repressie
natuurlijk niet zonder gevolgen was. In de collaborerende milieus ontstond
een soort rancune over de manier waarop de samenleving hen behandeld had. De
vrijgelaten collaborateurs geraakten ook nogal geïsoleerd en begaven zich
altijd in hetzelfde wereldje, zodat netwerken en verenigingen ontstonden.[59] 5. Vlaamse en Waalse Beweging 5.1. Algemeen Op 20 november 1945 vond een Waals Nationaal Congres
plaats. Daar circuleerden ideeën zoals een federaal België, een onafhankelijk
Wallonië, een aanhechting van Wallonië bij Frankrijk, … Belangrijke Waalse
politici waren op dat congres aanwezig. In 1950 nam het Waals Nationaal
Congres radicale standpunten in tegen Leopold III, en werd er onder andere
opgeroepen zich niet te laten doen door het klerikale Vlaanderen. De
Koningskwestie werkte de communautaire tegenstellingen dus duidelijk in de
hand.[60] De Vlaamse Beweging had,
zoals al net vermeld, serieuze last van de repressie. Ze kwam zeer verzwakt
uit de oorlog, en was zowel politiek als moraal in diskrediet geraakt. De Franstaligen grepen de gelegenheid zelfs
aan om een extra anti-Vlaamse houding aan te nemen, met als excuus dat
Vlaams-nationalisme gelijk stond met collaboratie. De Vlaamse Beweging
sleepte die oorlogslast zeker mee tot het begin van de jaren 1950. Tot een
hergroepering van de Vlaams-nationale krachten kwam het in eerste instantie
dan ook niet. De toepassing van de taalwetgeving zorgde voor een
extra probleem. De Vlamingen vonden dat die wetgeving op een onbevredigende
manier toegepast werd. Kwam daarbij nog de talentelling van 1947, die het
verfransingsproces rond Brussel en de rest van de taalgrens duidelijk maakte.
Dat (het officieel tweetalige) Brussel altijd maar verder verfranste, was
gebonden aan het feit dat het Frans gezien werd als een middel voor sociale
promotie. Het Nederlands werd geassocieerd met lagere sociale klassen.[61] 5.2. De IJzertoren In 1945 en 1946 werden twee aanslagen gepleegd op de
IJzertoren, een monument met een zeer grote Vlaamse symbolische waarde. De
oorsprong van de toren gaat terug tot de Eerste Wereldoorlog, wanneer Vlaamse
intellectuelen zich in de Frontbeweging organiseerden. Bedoeling was te
protesteren tegen de mistoestanden in het Belgisch leger, waar Vlaamse
soldaten onder bevel stonden van Franstalige officieren. Vanaf 1920 kwamen er
bijeenkomsten aan de graven van Vlaamse soldaten, die versierd werden met
"heldenhuldezerken". Toen deze in 1925 vernield werden, ontstond
uit protest het idee om een groots monument op te richten "als symbool
van het lichamelijke en morele lijden van de Vlaamse IJzersoldaten en tevens
als getuigenis van hun ideaal, uitgedrukt in de leuze AVV-VVK."[62] Het
IJzerbedevaartcomité zorgde voor de inzameling van geld en voor de aankoop
van grond in Diksmuide, zodat in 1928 kon gestart worden met de bouw van de
toren. In oktober 1929 werd hij afgewerkt en in 1930 ingewijd.[63] In de beginperiode hadden de bedevaarten vooral tot
bedoeling de gesneuvelde soldaten te herdenken en waren ze niet
antibelgicistisch. Daar kwam echter verandering in : in de jaren 1930 gingen
de jaarlijkse bedevaarten meer en meer gebruikt worden om Vlaamse eisen te
formuleren en evolueerde het hele gebeuren meer en meer in
Vlaams-nationalistische en VNV-richting. De Tweede Wereldoorlog zette deze
beweging voort : de bedevaarten raakten meer en meer bij de collaboratie
betrokken. Dit gaf na de oorlog natuurlijk aanleiding tot problemen. Daar
kwam nog bij dat bijna alle leden van het IJzerbedevaartcomité veroordeeld
werden voor collaboratie.[64] De IJzertoren kreeg dus een zeer negatieve connotatie.
Willy Moons schrijft : "Aan de vooravond van de eerste dynamitering van
de IJzertoren (…) was de IJzertoren voor de Vlamingen een toren van Babel
geworden en voor de belgicisten een symbool van collaboratie en schande. (…)
In de eerste dagen van de repressie waren alle "zwarten" opgepakt,
was Vlaams taboe en werd katholiek met Vlaams en collaboratie
vereenzelvigd."[65] Het kwam inderdaad tot een dynamitering. In de nacht
van 15 op 16 juni 1945 werd een explosieve lading in de toren tot ontploffing
gebracht, met als resultaat een gat van tien op twee meter. De toren stond er
dus nog. Het gerechtelijk onderzoek leverde niets op en niemand reageerde :
de politiek niet, het gerecht niet en de pers niet. Wel werd gedacht dat
verzetskringen wel eens achter de aanslag konden zitten, aangezien deze
gedreigd hadden de toren op te blazen.[66] Tweede keer, goede keer … op zaterdag 16 maart 1946
werd een nieuwe aanslag gepleegd die de toren bijna volledig vernielde. Er
kwam een onderzoek en deze keer bleven de reacties niet uit. Er kwam een
quasi unanieme veroordeling van de aanslag vanuit de pers, allerlei
verenigingen en verantwoordelijken en het parlement, waar alle partijen de
aanslag afkeurden.[67] Het gerechtelijk onderzoek leidde tot de arrestatie van
een aantal verdachten. Maar er bleek vanalles mis te lopen : getuigen bleven
zwijgen, magistraten werkten elkaar tegen, het onderzoek werd stilgelegd en
heropend en de onderzoeksrechter trok zich uit het onderzoek terug. In juni
1951 werden de twaalf verdachten buiten vervolging gesteld.[68] De aanslag betekende echter zeker niet het einde van de
IJzerbedevaarten. In augustus 1948 werd de eerste naoorlogse bedevaart
georganiseerd. De bedevaart zelf verliep zonder problemen, maar drie dagen
ervoor werd het huis van professor Fransen, voorzitter van het
IJzerbedevaartcomité, zwaar beschadigd door een bom. Weer leverde het
onderzoek niets op.[69] De gearresteerde verdachten behoorden allemaal tot de
socialistische en liberale partij in Diksmuide, en sommigen van hen zetelden
zelfs in de gemeenteraad. Verder werden onder andere Emiel Samyn,
ex-bevelhebber van de ontmijningsdienst, en zijn zoon Robert, ook actief als
ontmijner, verdacht.[70] De toren was vernield, er moest dus een nieuwe komen.
Maar daarvoor was geld nodig. Op 19 augustus 1950 verklaarde de CVP-regering
dat "ruime toelagen zullen verleend worden voor het herstel van het
IJzermonument." Door die regeringssubsidie[71] en door ingezamelde
giften kon in augustus 1952 gestart worden met de bouw van de nieuwe IJzertoren,
die ingewijd werd op 22 augustus 1965.[72] Hoewel ondertussen gebleken is dat Dovo-militairen de
toren opgeblazen hebben in opdracht van één of meerdere officieren, is de
zaak officieel nooit opgehelderd. Wel werden bepaalde politici ervan verdacht
van de zaak op de hoogte te zijn.[73] 6. Sociaal-economisch 6.1. De naoorlog : heropbouw, prijzen en lonen Na het einde van de oorlog werd het land met allerlei
economische problemen geconfronteerd. De oorlog had de economie duidelijk
geen goed gedaan : België had sterk geleden onder de oorlog en de Duitsers
hadden het land leeggehaald. Maar toch waren er positieve punten te bespeuren
: door het feit dat België redelijk snel bevrijd werd, werd er door de
terugtrekkende Duitse troepen minder schade aangericht. Een deel van de
industriële infrastructuur was bewaard en de haven van Antwerpen was ongeveer
intact. Dit zorgde ervoor dat de industriële productie redelijk snel kon
hervatten en dat tegen 1948 het productie- en welvaartspeil van 1939 hersteld
was. Wat hierbij ook een belangrijke rol speelde, is het feit dat België door
de levering van Kongolese grondstoffen aan de geallieerden over buitenlandse
deviezen beschikte, zodat voedingsmiddelen en grondstoffen konden aangekocht
worden.[74] Een groot probleem was dat er door de oorlog een
situatie ontstaan was van ongelooflijk hoge prijzen en totaal onaangepaste
lonen. Deze situatie was tijdens de bezetting voor het grootste deel van de
bevolking onhoudbaar, en dus wilde de regering na de bevrijding de situatie
zo snel mogelijk rechttrekken : er moest zowel een prijsdaling als een
loonsverhoging komen.[75] In september 1944 werden de lonen aangepast. Er moest
echter voorzichtig te werk gegaan worden om te vermijden dat een te sterke
loonstijging de prijsdaling zou hinderen. Uiteindelijk stond de Nationale
Arbeidsconferentie een stijging van 40 % toe ten opzichte van 1940. Daardoor
kregen de gezinnen ruimte om andere producten dan voeding aan te kopen, zoals
bijvoorbeeld kleding. Maar door de grote vraag die zo ontstond, werd de
prijsdaling toch gehinderd.[76] Om inflatie te voorkomen ging de regering dan weer over
tot een muntsanering. Deze ingreep, die bekend geworden is als de
Gutt-operatie[77], had als hoofddoel de
geldomloop drastisch te beperken. De geldvoorraad was namelijk tijdens de
oorlog veel te groot geworden en totaal niet meer in evenwicht met het
mogelijke aanbod van goederen en diensten. Iedereen mocht een beperkt aantal[78] oude bankbiljetten
omwisselen, de rest werd op rekeningen[79] geblokkeerd. Deze
operatie was op lange termijn nodig, maar was bij de bevolking natuurlijk
niet al te populair. Mensen spraken over "Gutt, die ons geld heeft
afgepakt."[80] 6.2. De sociale zekerheid, de normale prijzen, de "kolenslag" en de belastingen In december 1944 bracht Achille Van Acker als Minister
van Arbeid en Sociale Voorzieningen de Sociale Zekerheid tot stand. De
gesprekken, die al tijdens de oorlog tussen arbeiders- en
patroonsorganisaties gestart waren, vonden nu hun weerslag in het zogenaamde
"Sociaal Pact". Vanaf nu werd een systeem van pensioenen,
kinderbijslag, uitkeringen bij ziekte, invaliditeit, werkloosheid en betaald
verlof uitgewerkt. In het verlengde daarvan kwam de oprichting van de
paritaire commissies en ondernemingsraden.[81] De resultaten van de controlepolitiek op de prijzen en
de lonen, die de regering probeerde te voeren, bleven beperkt door een gebrek
aan middelen. Tot minstens 1945 kon er maar weinig gedaan worden aan de
zwarte markt. De blijvende economische problemen zouden in februari 1945
trouwens ook voor de val van de regering Pierlot zorgen. De daaropvolgende regering Van Acker pakte het anders
aan. Een groot deel van het tijdelijk geblokkeerde "Gutt-geld" werd
vrijgegeven, en de regering probeerde de verkoopprijzen te controleren. Voor
bepaalde vitale producten werden maximumprijzen vastgesteld, voor andere
producten "normale prijzen"[82]. Om de landbouw- en
kleinhandelprijzen te drukken, werd ook overgegaan tot subsidiëring.[83] Wat de normale
prijzen betreft : zoals we verder nog zullen zien, werd in het najaar van
1947 een campagne in de pers opgezet om de mensen voor deze materie te
sensibiliseren. Een daarbij vaak gebruikte slogan was "laat u niet
beetnemen." Geleidelijk aan probeerden de regeringen de
overheidsbemoeienis in de prijsbepaling terug te schroeven. De rantsoenering
werd voor bijna alle levensmiddelen in december 1947 opgeheven. Ook werd de
vrije markt in de handel zoveel mogelijk hersteld en werden de maximumprijzen
geleidelijk vervangen door normale prijzen. Daarnaast werden ook de subsidies
geleidelijk aan afgebouwd.[84] Dit zorgde echter voor een stijging van de
levensduurte. De regering besliste daarop aan gezinnen met een beperkt
inkomen te helpen door hen vanaf juli 1947 compensatievergoedingen toe te
kennen. Deze vergoedingen werden verleend in de vorm van bons, en kregen
onder de bevolking de bijnaam "compassiebons".[85] Achille Van Acker zette zich als premier sterk in voor
het terug op peil brengen van de steenkoolproductie. Dit was belangrijk om de
industriële productie verder te stimuleren. Deze zogenaamde
"kolenslag" leverde hem zelfs de bijnaam "Achille
Charbon" op.[86] Om iets aan de oorlogsschade te doen, was er natuurlijk
ook geld nodig. En geld moet van ergens komen, dus voerde het parlement in
oktober 1945 een aantal nieuwe belastingen in : 5 % op het kapitaalbezit en
tot 95 % op de oorlogswinsten.[87] 6.3. Huisvesting Ook op sociaal vlak waren er maatregelen nodig. Door de
vernielingen tijdens de oorlog waren heel wat gebouwen vernietigd, zodat er
een woningentekort ontstond. In verband hiermee kwamen twee wetten tot stand.
Door de "fundamentele wet tot beperking van de oorlogsschade"
werden kleine bezitters volledig vergoed voor de opgelopen schade. Bij
grotere bezitters werd een gedeeltelijke vergoeding gecombineerd met leningen
aan gunstige voorwaarden. Op 29 mei 1948 kwam dan de fameuze "Wet De
Taeye" tot stand. Deze moest de bouw van nieuwe goedkope gezinswoningen
stimuleren. Premies werden toegekend aan de mensen die een goedkope woning
voor eigen gebruik lieten bouwen. Deze wet stimuleerde sterk de particuliere
woningbouw en heeft dan ook bijgedragen tot het oplossen van het
woningtekort.[88] 6.4. Economische teruggang en devaluatie van de Belgische frank Na de verkiezingen van 26 juni 1949, waarbij de
liberalen een belastingsverlaging met 25 % beloofden, werd een CVP-liberale
regering samengesteld. De CVP had de absolute meerderheid waar ze op rekende
net niet gehaald en dus moest ze samen met de liberalen regeren. De
economische situatie werd in die periode minder rooskleurig. Er was een
algemene teruggang van de wereldconjunctuur en de werkloosheid steeg, vooral
in Vlaanderen. Het probleem werd efficiënt aangepakt door een politiek van
openbare werken. Een ander probleem was dat België door de heropbouw van
andere landen mogelijkheden verloor om naar deze landen uit te voeren. In de
eerste jaren na de oorlog had de Belgische uitvoer gezorgd voor het
binnenstromen van dollars, die dan konden aangewend worden voor aankopen in
de VS. Daarbij kwam nog dat Europa sinds 1947 kampte met een
systematische overwaardering van de munten. Op 21 september 1949 werd het
Britse pond gedevalueerd met 30,5 %. En het Engelse voorbeeld werd door
andere landen gevolgd : Nederland, Frankrijk, Duitsland en de Scandinavische
landen devalueerden hun munten met 22 tot 30,5 %. In België werd eerst
afwachtend gereageerd, maar uiteindelijk besliste de regering toch een
devaluatie met 12,34 % door te voeren. Dit gebeurde op 21 september 1949.
Heftige reacties van de socialistische oppositie bleven natuurlijk niet uit,
maar de devaluatie heeft wel degelijk een positief effect gehad op de
economie.[89] Ook het uitbreken van de oorlog in Korea zorgde voor
een herleving van de economie als gevolg van een stijgende vraag naar
goederen.[90] 7. Dagelijks leven Een kort fragment uit "Het Nieuws van de XXe
eeuw" : "De toestand waarin het land zich bevindt is veel beroerder
dan de gevluchte regering in Londen zich heeft voorgesteld. (…) Ook het
wegtransport is zo goed als totaal verlamd, want de wegen liggen er verhakkeld
bij. Bovendien is het wagenpark tot nul herleid en de benzine staat op de
bon. Maar de grootste handicap bij het opstarten van de economie is het
gebrek aan steenkool. Met de voedselvoorziening is het ook al tragisch
gesteld."[91] Die problemen met de voedselvoorziening zorgden ervoor
dat producten zoals brood, vlees en boter aan beperkingen onderhevig waren.
Tot de situatie herstelde, moesten de mensen zich tevreden stellen met
"haring, aardappelen, fruit, groenten en margarine". Toen het herstel
van de economie er dan kwam, werden de budgetten van de gezinnen groter : er
kon dus meer geld besteed worden aan kleding en verzorging.[92] Een ander kenmerk van de naoorlogse periode was de
"amerikanisering" van de Belgische maatschappij : Amerikaans
voedsel, Amerikaanse drank (Coca-Cola), Amerikaanse films, Amerikaanse
nylonkousen … vonden de weg naar ons land. De katholieke wereld stond niet zo
positief ten opzichte van die evolutie. De katholieke pers stelde die
"veramerikanisering" van de maatschappij zelfs gelijk met
"zedenverwildering", "materialisme" en "verlies van
de nationale (katholieke) identiteit." [93] En tot slot nog even vermelden dat er in Brussel volop
gewerkt werd aan de Noord-Zuidverbinding.[94] 8. België en de buitenlandse
politiek 8.1. Internationale samenwerking Tijdens de Tweede Wereldoorlog stelde de Londense
regering zich aan de zijde van de geallieerden op, en dit in tegenstelling
tot de houding van koning Leopold. In 1942 ondertekende de Belgische regering
in ballingschap de "Verklaring van de Verenigde Naties" waarbij de
25 ondertekenende landen er zich toe verbonden om geen afzonderlijk
vredesverdrag met Duitsland te sluiten. Ook werkten de Belgische
regeringskringen in Londen aan plannen voor de naoorlogse organisatie : onder
andere de plannen voor de Benelux-organisatie kwamen daar tot stand. Ook in
België zelf bogen verschillende studiegroepen zich over de mogelijke
naoorlogse organisatie. Het besef groeide dat na de oorlog samenwerking
tussen staten in internationale organisaties nodig werd.[95] Na de Tweede Wereldoorlog kwam België in een hele hoop
internationale organisaties terecht. Aangezien Leopold, die voor de oorlog
een grote rol speelde in het internationaal beleid, opzijgeschoven was en
Prins Karel, de regent, zich veel minder dan zijn broer met buitenlands
beleid bemoeide, hadden de ministers ongeveer vrij spel. Vooral de socialist
Paul Henri Spaak toonde zich een zeer dynamieke Minister van Buitenlandse
Zaken. In 1949 werd hij opgevolgd door de katholiek Paul Van Zeeland.[96] Paul Henri Spaak had een duidelijke visie voor de
organisatie van de naoorlogse wereld. Die organisatie moest volgens hem
bestaan uit drie niveaus. Op het laagste niveau zou men regionale
organisaties vinden, zoals de Benelux. Deze regionale organisaties moesten
volgens hem steunen op een economische basis. Op het middelste niveau zag hij
een iets bredere samenwerking, bijvoorbeeld op het vlak van Europa. Op het
hoogste niveau zou men dan een "wereldorganisatie" vinden die de
twee andere niveaus zou domineren.[97] 8.2. De Benelux De Benelux gaat terug tot plannen die de Belgische en
Nederlandse regeringen tijdens hun ballingschap in Londen bespraken. Vanaf
1941 kwamen contacten tot stand om de mogelijkheid van een douane-unie tussen
de twee landen te bespreken. Daarop kwamen in 1943 een monetair akkoord en in
1944 een douane-akkoord tot stand tussen België, Nederland en Luxemburg. Door
problemen werd de uitvoering van het douane-akkoord echter uitgesteld tot 1
januari 1948. De economieën van Nederland en België verschilden nogal sterk,
zodat de integratie met veel moeilijkheden gepaard ging. In januari 1946 kwam
er wel een Belgisch-Nederlands cultureel akkoord tot stand. Misschien was de
idee van de akkoorden wel belangrijker dan de praktische uitvoering ervan. Ze
waren een uitdrukking van de wil van de deelnemende landen om na de oorlog
nauwer samen te werken, en vormden dus een signaal naar de rest van de
wereld. Naast economische samenwerking, was het namelijk ook de bedoeling om
op cultureel en politiek vlak nauwer te gaan samenwerken.[98] 8.3. De Verenigde Naties & Bretton Woods De Verenigde Naties moesten een opvolger worden voor de
vooroorlogse Volkenbond. Het doel van de organisatie was de handhaving van de
internationale vrede, door overleg tussen de verschillende landen. Tijdens de
Conferentie van San Francisco (april-juni 1945) werd het "Charter van de
Verenigde Naties" opgesteld, dat door 51 landen, waaronder België op 26
juni 1945 ondertekend werd. Eind december van dat jaar werd België definitief
lid, na goedkeuring door het parlement. België zou in de beginfase zelfs een
grote rol spelen, aangezien Paul Henri Spaak in januari 1946 aangeduid werd
als eerste voorzitter van de Algemene Vergadering. Tijdens de Conferentie van Bretton Woods (juli 1944)
werd dan weer de basis gelegd voor twee belangrijke financiële internationale
organen : het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank, die in 1947
erkend werden als gespecialiseerde instellingen van de VN.[99] 8.4. Het Marshallplan en de blokvorming Op 5 juli 1947 stelde de Amerikaanse staatssecretaris
van Buitenlandse Zaken George Marshall een hulpprogramma aan Europa voor, dat
bekend zou worden onder de naam Marshallplan. Om deze hulp te verdelen werd
in april 1948 de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking (OEES)
opgericht, waarbij zestien landen, waaronder België, zich aansloten.
België kreeg echter maar een klein deel van de Marshallgelden, aangezien de
industriële installaties grotendeels onbeschadigd uit de oorlog gekomen
waren. Dit zorgde later natuurlijk voor een achterstand tegenover andere
landen, die wel meer hulp gekregen hadden en hun industrie ermee vernieuwd
hadden. De Verenigde Staten wilden met dit plan de economische
heropbouw van Europa stimuleren en er zo voor zorgen dat de Europese landen
weer belangrijke handelspartners van de VS zouden worden. Maar het plan
zorgde ook voor een verdere verdeling van de wereld in twee kampen. Op dat
ogenblijk was al een zekere blokvorming vast te stellen, door het Marshallplan
werd dit alleen maar versterkt : Oost-Europese landen kregen een verbod van
Moskou om zich bij het plan aan te sluiten, en voor de West-Europese landen
die zich wel aansloten betekende het een definitieve opname in het Westers
Blok onder leiding van de Verenigde Staten.[100] Op die manier kwamen in West-Europa ook de communisten
in grote moeilijkheden. Ze organiseerden trouwens vanaf begin 1948 zowel in
België als in andere landen, stakingen tegen het Marshallplan.[101] Het Marshallplan paste ook perfect in de zogenaamde
Trumandoctrine. In maart 1947 kondigde de Amerikaanse president Harry Truman
aan dat de VS hulp zouden bieden aan alle vrije volkeren, "tegen
onderwerpingspogingen door gewapende minderheden of door druk van
buitenaf." Er moest dus ten allen prijze vermeden worden dat West-Europa
in de invloedsfeer van communistisch Rusland zou komen.[102] 8.5. Pact van Brussel, Westerse Unie en Navo Aangezien de internationale toestand nogal gespannen
was en de neiging had te verslechteren, ging men over tot het sluiten van
alliantieverdragen. De Benelux, Frankrijk en Groot-Brittannië zetten een
eerste stap op 17 maart 1948, met het afsluiten van het Pact van Brussel. Dit
Pact zorgde voor de oprichting van de Westerse Unie. Naast een militaire
samenwerking, engageerden de landen zich ook voor een militaire, economische,
sociale en culturele samenwerking. Spaak beschouwde deze samenwerking
duidelijk als een verdere stap in de Europese samenwerking, na de Benelux en
de OEES. Vrij snel begonnen de vijf landen te onderhandelen met
de VS en Canada over de uitbreiding van het Pact. Op 4 april 1949 werd het
Noord-Atlantisch Pact in Washington ondertekend door 12 landen : de Verenigde
Staten, Canada, België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Groot-Brittannië,
Italië, Denemarken, Noorwegen, Portugal en IJsland. Het lot van Europa kwam
zo in Amerikaanse handen terecht.[103] 8.6. De Raad van Europa en de EGKS Ook aan de Europese integratie werd gewerkt. Op 28
januari 1949 werd de Raad van Europa opgericht door de Conferentie van de
Ministers van Buitenlandse Zaken van de vijf landen van het Pact van Brussel.
En in mei 1950 stelde de Fransman Robert Schuman zijn plan voor om de Franse
en Duitse productie van kolen en staal voortaan onder één supranationale
autoriteit te stellen, waarbij ook andere Europese landen zouden kunnen
aansluiten.[104] In België zorgde dit voorstel aanvankelijk niet voor al
te veel belangstelling, het land was te erg in de ban van de koningskwestie.
Ook was de politieke wereld erg verdeeld over het plan. In april 1951 zouden
zes landen, waaronder België, het EGKS-verdrag goedkeuren.[105] 8.7. De Verenigde Staten, Congo en het uranium België beschikte via de Congolese kolonie over een
uraniumvoorraad, waar de VS nogal op uit waren. Vanaf september 1942 leverde
de "Union Minière du Haut Katanga" uranium aan de Amerikanen,
waardoor deze hun atoomwapens konden ontwikkelen. De VS wilden echter een
optie op de volledige voorraad Congolees uranium. Onderhandelingen met de VS
en Groot-Brittannië leidden op 6 september 1944 tot een compromis met de
Belgische regering, waarbij tot februari 1956 aan de twee landen een
monopolie toegestaan werd op het uranium uit de Union Minière-mijn van
Shinkolobwe. Voor de VS was dit van zeer groot belang : het grootste deel van
het uranium waaruit ze hun kernarsenaal opbouwden, haalden ze uit Congo.[106] De VS waren overgegaan tot het vervaardigen van
atoomwapens omdat ze vreesden dat ook Duitsland die beslissing genomen had.
En natuurlijk duurde het niet lang voor de Sovjetunie van de plannen op de
hoogte was. In 1943 beslisten de Russen om ook met een dergelijk project te
starten. Dit zorgde onder andere voor gespannen relaties met België, ondanks
de pogingen van Spaak om een verzoenende houding tov de SU aan te nemen.[107] 8.8. België en de Sovjetunie Na de Tweede Wereldoorlog had Spaak de neiging om een
pro-Britse houding aan te nemen. Maar hij wilde ook goede relaties met
Rusland onderhouden, en stelde dan ook voor om te onderhandelen over een
Belgisch-Sovjet-vriendschapsverdrag. Deze verzoenende houding werd mee
bepaald door de aanwezigheid van communisten in de Belgische regering. De
toenaderingspogingen liepen echter op niets uit, onder meer door de Belgische
uraniumleveringen aan de VS. Door de Russische houding tov het Marshallplan
veranderde de Belgische houding en werd Rusland een potentiële vijand.[108] 8.9. De invloed van het buitenland op België Aangezien België opgenomen werd in het Westers blok,
was vooral de invloed van de machtige Westerse mogendheden van belang.
Groot-Brittannië oefende een vrij grote invloed uit in de periode 1944-1947,
en daar waren de Belgische regeringen vrij tevreden mee. Maar nog groter was natuurlijk de invloed van de
Verenigde Staten. En ook hier is de figuur Spaak van groot belang. De
Amerikanen beschouwden Spaak als "de voornaamste Belgische
staatsman" en stelden hun vertrouwen in de man. De Verenigde Staten
waren voorstander van West-Europese economische samenwerking en probeerden
hun cultuur in Europa, en dus ook in België te verspreiden : "Het
Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken geloofde dat de beste manier om
het communisme te bestrijden het verspreiden van de "American way of
life" was. Vanaf 1948 deed de ambassade dan ook een zeer grote
inspanning om de Amerikaanse cultuur te verspreiden. Beurzen werden ter
beschikking gesteld om zoveel mogelijk Belgische studenten in de VS te laten
studeren. Amerikaanse films en muziek werden gepromoot. Veelbelovende jonge
politici kregen een lang verblijf in de VS aangeboden. Op die manier werd
getracht een levenslange vertrouwensrelatie met de Verenigde Staten en haar
ambassade op te bouwen."[109] In de Koningskwestie
probeerden ze zich neutraal op te stellen, maar toch werd er vanuit
Washington gedacht dat Leopold zich het best kon terugtrekken.[110] 8.10. De KPB en de Koude Oorlog Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de Communistische
Partij in België een "nationale patriottische partij en
verzetsorganisatie"[111].
In het verzet werkten de communisten samen met andere ideologische groepen.
Zoals al gezegd is, werd de KPB door haar rol in het verzet en door de
oorlogsinspanningen van de Sovjetunie zeer populair na de oorlog. Het
ledenaantal kende een explosieve groei en de partij trad toe tot de
regeringen van nationale eenheid van Pierlot en Van Acker. De verkiezingen
van 1946 waren een relatief succes, met als gevolg een nieuwe
regeringsdeelname in de linkse regeringen van Van Acker en Huysmans. De KPB stelde zich in deze periode op als "een
onafhankelijke partij die in een breed democratisch front moest voortstrijden
tegen nazi-Duitsland en zijn vijfde colonne in eigen land."[112]
Deze vijfde colonne werd wel zeer breed geïnterpreteerd : ook de trusts,
monopolies en het grootkapitaal behoorden daartoe. Een eerste botsing in de regering kwam er in november
1944, toen de communisten de opstapten uit onvrede met de gang van zaken in
verband met de ontwapening van het verzet. Maar ze keerden na enkele maanden
terug. De definitieve breuk met regeringsdeelname zou er pas komen op 12
maart 1947, wanneer de KPB de regering verliet, officieel omdat ze niet
akkoord ging met de gevoerde steenkoolprijzenpolitiek. Maar ook het begin van
de Koude Oorlog was hieraan zeker niet vreemd. Hoewel de Komintern in 1943 door Stalin ontbonden was
om de relaties met de geallieerden te verbeteren, bleef er toch een controle
vanuit Moskou op de communistische partijen in Europa bestaan. In september
1947 werd dan de Kominform opgericht, die als doel had informatie en
ervaringen tussen de communistische partijen uit te wisselen en hun
activiteiten te coördineren. Het achterliggende doel vanuit Moskou was
duidelijk de politiek van de Europese communistische partijen afstemmen op
Moskou. De partijen moesten geradicaliseerd worden en moesten optreden tegen
de blokvorming in hun eigen land. De KPB volgde deze richtlijnen en toonde zich een grote
voorstander van de onafhankelijkheid. Ze wilde dan ook de inlijving in het
Westers blok vermijden. De partij zag dat als vijandig ten opzichte van de
Sovjetunie en de vrede en wilde veel liever samenwerken met de Russen dan met
Westerse landen. De KPB ging dan ook actie voeren tegen allerlei uitingen van
de Westerse blokvorming, die ze zag als een onderwerping aan het Amerikaans
imperialisme : Marshallplan, Pact van Brussel, Navo, … Ze hadden duidelijk
een visie die tegengesteld was aan die van de Amerikanen : ze zagen de
Sovjetunie als de leider van het vredeskamp tegen de "westerse
agressor". De Koude Oorlog zorgde ervoor dat de KPB verder aan
invloed verloor. En politieke tegenstanders speelden hierop in. Vanaf eind
1946 gingen andere partijen zich van de communisten distantiëren en
probeerden ze hen in een slecht daglicht te stellen. Zo verweet onder andere
de socialistische pers hen dat ze de belangen van de Sovjetunie dienden. Een
CVP-blad noemde de communistische ministers zelfs agenten in dienst van het
buitenland. Hans Depraetere en Jenny Dierickx spreken in hun boek zelfs van
"grootse provocatie- en desinformatiecampagnes" in de katholieke en
socialistische pers, "opgevoerd om een wig te drijven tussen de
bevolking en de KPB".[113]
Ook door campagnes die de Sovjetunie in een slecht daglicht stelden, werd de
KPB indirect getroffen. Al deze factoren zorgden voor een halvering van het
aantal communistische kamerzetels bij de verkiezingen van 1949, een aantal
dat in 1950 nog verder zou dalen.[114]
Een opstoot van populariteit in de antileopoldistische campagne en bij de
moord op partijvoorzitter Julien Lahaut kon het tij niet doen keren.[115] |
[1] Balthazar (Herman). België onder de Duitse bezetting, 10 mei 1940 – 8
september 1944. In : Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 15.
Haarlem, Fibula – Van Dishoeck, 1982, p. 29-31
[2] Pas in juli 1944 werd er overgegaan op een burgerlijk
bestuur.
[3] Balthazar (Herman). Op.
Cit., p. 32-39 ; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Politieke geschiedenis van België van
1830 tot heden.
Brussel, VUBPress, 1997, p. 225-226
[4] Andere verzetsbewegingen waren
onder andere de Belgische Nationale Beweging, het Geheim Leger, Groep G en het
Onafhankelijkheidsfront. (Lagrou
(Pieter)2. Verzet en naoorlogse politiek. In : Huyse (Luc) & Hoflack (Kris). De democratie
heruitgevonden. Leuven, 1995, p. 67-68)
[5] Balthazar (Herman). Op.
Cit., p. 40-47 ; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit.¸p. 227-229 ; Meyers (Wim) &
Selleslagh (Frans). De vijand te lijf, de Belgen in het verzet.
Antwerpen / Amsterdam, Helios, 1984, p. 10 e.v. ; Verhoeyen
(Etienne). Verzet. In : NEVB, Op. Cit., p. 3292 ; De Wever (Bruno).
Collaboratie. In : NEVB, Op. Cit., p. 760-775
[6] Struye (Lieven) (red.). Kroniek van België. Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 1991, p. 857 & 861
[7] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Politieke
geschiedenis van België. Antwerpen, Kluwer, 1985,
p. 441 ; Huyse (Luc).
De gewapende vrede : politiek in België tussen 1945 en 1980. Antwerpen,
Kritak, 1980, p. 23 ; Kossmann
(E.H.). De Lage Landen 1780-1980 : twee eeuwen Nederland en België, deel 2 :
1914-1980. Amsterdam / Brussel, Elsevier, 1986, p. 215
[8] Witte (Els), Craeybeckx
(Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 441 ; Witte (Els)1. Achiel Van Acker : premier van "paarse"
regeringen (1945-1946; 1954-1958). In : Galle
(Marc) & Loccufier (Sylvain)
(red.). Facetten van honderd jaar politieke, economische en sociale geschiedenis.
Herdenking geboorte Achille Van Acker, 1898-1998. Brussel, VUBPress, 2000,
p. 47-75
[9] Witte
(Els)2. Het maatschappelijk-politieke leven in België 1945-1980. In : Algemene
Geschiedenis der Nederlanden, deel 15. Haarlem, Fibula – Van Dishoeck,
1982, p. 205-206 ; Luykx (Theo)
& Platel (Marc). Op. Cit.,
p. 434 ; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 216 ; Witte
(Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit.,
p. 232-233
[10] Witte
(Els)2. Op. Cit., p. 206-208 ; Luykx
(Theo) & Platel (Marc). Op.
Cit., p. 435 ; Kossmann
(E.H.). Op. Cit., p. 216 ; Witte
(Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit.,
p. 233-234
[11] Witte (Els)2. Op. Cit., p. 208 ; Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 434 ; Kossmann
(E.H.). Op. Cit., p. 218 ; Witte (Els), Craeybeckx (Jan)
& Meynen (Alain). Op. Cit., p. 234-235
[12] Witte (Els)2. Op. Cit., p. 208-209 ; Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 434 ; Kossmann
(E.H.). Op. Cit., p. 219 ; Witte (Els), Craeybeckx (Jan)
& Meynen (Alain). Op. Cit., p. 235-237
[13] Witte (Els)2. Op. Cit., p. 211-212 ; Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 435
[14] Dujardin
(Vincent)1. Gaston
Eyskens tussen koning en regent. België 1949-1950, een sleuteljaar. Amsterdam/Antwerpen,
Meulenhoff/Kritak, 1996, p. 47-51 ; Van
den Wijngaert (Marc), Buellens
(Lieve) & Brants (Dana). België en zijn koningen : monarchie en macht.
Antwerpen, Houtekiet, 2000, p. 203-206 ; Huyse (Luc). Op. Cit., p.
24
[15] Dujardin (Vincent)1.
Op. Cit., p. 52 ; Van den Wijngaert (Marc),
Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 139-140
[16] Dujardin (Vincent)1.
Op. Cit., p. 53 ; Van den Wijngaert (Marc),
Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 51-52
[17] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 442 ; Dujardin (Vincent)1. Op.
Cit., p. 53 ; Van den Wijngaert (Marc),
Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 206-207 ; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p.
224
[18] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 442 ; Dujardin (Vincent)1.
Op. Cit., p. 53 ; Theunissen
(Paul). 1950 : de
ontknoping van de koningskwestie. Antwerpen, De Nederlandsche Boekhandel,
1984, p. 12
[19] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 444 ; Dujardin (Vincent)1. Op.
Cit., p. 53-55 ; Van den Wijngaert (Marc),
Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 143, 206 ; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p.
224 ; Witte (Els), Craeybeckx
(Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 239
[20] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 444 ; Dujardin (Vincent)1. Op.
Cit., p. 54 ; Van den Wijngaert (Marc),
Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 207-208 ; Theunissen (Paul). Op. Cit., p. 12 ; Kossmann
(E.H.). Op. Cit., p. 224
[21] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 444-445 ; Dujardin (Vincent)1. Op.
Cit., p. 55 : Kossmann (E.H.).
Op. Cit., p. 225
[22] Theunissen (Paul). Op. Cit., p. 13-14 ; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 224
[23] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 65-66 ; Theunissen (Paul). Op. Cit., p. 33
[24] Dujardin (Vincent)1.
Op. Cit., p. 67-68
[25] Dujardin (Vincent)1.
Op. Cit., p. 68-73
[26] Dujardin (Vincent)1.
Op. Cit., p. 77-82
[27] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 444
[28] Van den Wijngaert (Marc), Buellens
(Lieve) & Brants (Dana). Op.
Cit., p. 208 ; Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 446-447 ; Kossmann
(E.H.). Op. Cit., p. 226
[29] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 448 ; Huyse (Luc). Op. Cit., p. 26
[30] Dujardin (Vincent)1.
Op. Cit., p. 21-22, 88-89 ; Van den Wijngaert (Marc),
Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 209-210 ; Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 448-449 ; Kossmann
(E.H.). Op. Cit., p. 26
[31] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 23-45 ; Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 449 ; Kossmann
(E.H.). Op. Cit., p. 27
[32] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 90-97 ; Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 449
[33] Dujardin (Vincent)1.
Op. Cit., p. 97-102
[34] HNB, 26/2/1950, p. 1
[35] Dujardin (Vincent)1.
Op. Cit., p. 97-108 ; Van den Wijngaert (Marc),
Buellens (Lieve) & Brants (Dana). Op. Cit., p. 210 ; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 227
[36] Als men de zaak precieser
analyseert, wordt die regionale tegenstelling serieus genuanceerd. De sterke
neen-haarden concentreerden zich op enkele plekken in Wallonië.
[37] Theunissen (Paul). Op. Cit., p. 17-20
[38] Dujardin (Vincent)1.
Op. Cit., p. 114-116, 161-179 ; Luykx (Theo)
& Platel (Marc). Op. Cit., p. 450 ; Van den Wijngaert (Marc), Buellens
(Lieve) & Brants (Dana). Op.
Cit., p. 210-211
; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 227
[39] Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 116
[40] Dujardin (Vincent)1.
Op. Cit., p. 181 ; Luykx (Theo)
& Platel (Marc). Op. Cit., p. 450 ; Van den Wijngaert (Marc), Buellens
(Lieve) & Brants (Dana). Op.
Cit., p. 211 ; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 227
[41] Van den Wijngaert (Marc), Buellens
(Lieve) & Brants (Dana). Op.
Cit., p. 211-212
; Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 450 ; Dujardin (Vincent)2.
L'impossible
réconciliation. In : Dumoulin (Michel), Van den Wijngaert (Mark) & Dujardin (Vincent). Léopold III. Bruxelles,
Editions Complexe, 2001, p. 246 ; Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 27 ; Kossmann
(E.H.). Op. Cit., p. 227-228 ; Theunissen (Paul). Op. Cit., p. 86-95
[42] Theunissen (Paul). Op. Cit., p. 91-110 ; Demullier
(Luc) & Heirman (André)2. Het Nieuws van
de XXste eeuw, deel 2 : 1950-2000. Gent, Het Volk/Scoop, 2000, p. 277-279
[43] Durnez (Gaston)2. De Standaard, het
levensverhaal van een Vlaamse krant van 1948 tot de VUM. Tielt, Lannoo, 1993, p. 42
[44] Van den Wijngaert (Marc), Buellens
(Lieve) & Brants (Dana). Op.
Cit., p. 212 ; Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 450 ; Dujardin (Vincent)2. Op. Cit.,
p. 247-248 ; Kossmann (E.H.). Op.
Cit., p. 228 ; Theunissen (Paul). Op. Cit., p.
127-157
[45] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 452 ; Hoflack
(Kris) & Huyse (Luc). De
afrekening met de vriende van de vijand. In :
Huyse (Luc) & Hoflack
(Kris). De democratie heruitgevonden. Leuven, 1995, p. 30-31 ; Witte (Els), Craeybeckx
(Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 245-246
[46] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 453 ; Lagrou
(Pieter)2. Op. Cit., p. 47-51
[47] Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 28
; Hoflack
(Kris) & Huyse (Luc). Op.
Cit., p. 28 ; Demullier
(Luc) & Heirman (André)1. Het Nieuws van de
XXste eeuw, deel 1 : 1900-1949. Gent, Het Volk/Scoop, 1998, p. 242 ; Witte (Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 246
[48] Demullier (Luc) & Heirman (André)1. Op. Cit., p. 245
[49] In 242 gevallen werd ze
effectief uitgevoerd.
[50] Luykx (Theo) & Platel (Marc). Op. Cit., p. 453 ; Huyse (Luc).
Op. Cit., p. 28-30 ; Hoflack (Kris) & Huyse (Luc). Op. Cit., p. 28 ; Witte
(Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op.
Cit., p. 246-247 ; Struye (Lieven) (red.). Op.
Cit., p. 866
[51] Hoflack (Kris) & Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 28 ; Witte (Els), Craeybeckx (Jan)
& Meynen (Alain). Op. Cit., p. 247
[52] Hoflack (Kris) & Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 30-33
; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p.
221
[53] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 454-456 ; Huyse (Luc). Op. Cit., p. 30 ; Hoflack (Kris) & Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 33-34
; Witte (Els), Craeybeckx
(Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 248
[54] Hoflack (Kris) & Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 32-33
[55] Hoflack (Kris) & Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 33,
42 ; Luyten (Dirk). Burgers
boven elke verdenking ? Vervolging van de economische collaboratie in België na
de Tweede Wereldoorlog. Brussel, VUBPress, 1996, p. 11 ; Witte (Els), Craeybeckx (Jan)
& Meynen (Alain). Op. Cit., p. 246-248
[56] Hoflack (Kris) & Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 41
; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p.
223 ; Witte (Els), Craeybeckx
(Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 248-249
[57] Hoflack (Kris) & Huyse
(Luc). Op. Cit., p. 41
[58] Hoflack (Kris) & Huyse
(Luc). Op. Cit., p.
42
[59] Hoflack (Kris) & Huyse
(Luc). Op. Cit., p.
39-40
[60] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 456 ; Dujardin (Vincent)1. Op.
Cit., p. 54-156 ; Theunissen (Paul). Op. Cit., p. 36
[61] Gevers
(Lieve), Willemsen (Arie W.) & Witte (Els). Geschiedenis van
de Vlaamse Beweging. In : NEVB, Op. Cit., p. 69-75 ; Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 456
[62] Moons (Willy). Het taboe van
Vlaanderen : veertig jaar na de aanslag. Antwerpen, Standaard Uitgeverij,
1986, p. 9
[63] Beck (Annelies). Ijzerbedevaart(en). In
: NEVB, Op. Cit., p. 1503-1508 ; Moons (Willy). Op. Cit., p. 7-12
[64] Beck (Annelies). Op. Cit., p. 1506-1508 ; Moons (Willy). Op. Cit.,
p. 9-31
[65] Moons (Willy). Op. Cit., p. 59
[66] Beck (Annelies). Op. Cit., p. 1508 ; Moons (Willy). Op. Cit., p. 62-67
[67] Beck (Annelies). Op. Cit., p. 1508-1509 ; Moons (Willy). Op. Cit., p. 75-80
[68] Moons
(Willy). Op. Cit., p. 96-131, 146-152
[69] Moons
(Willy). Op. Cit., p. 139-145
[70] Demullier
(Luc) & Heirman (André)1. Op. Cit., p.
258
[71] Vijftien jaarlijkse schijven van
één miljoen.
[72] Beck (Annelies). Op. Cit., p. 1509 ; Moons (Willy). Op. Cit., p. 152-155
[73] Beck (Annelies). Op. Cit., p. 1509 ; Moons (Willy). Op. Cit., p. 157
[74] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 457 ; Vandewalle
(G.). De economische ontwikkeling in België 1945-1980. In : Algemene
Geschiedenis der Nederlanden, deel 15. Haarlem, Fibula – Van Dishoeck,
1982, p. 116-117 ; Coolsaet (Rik). België en zijn buitenlandse politiek, 1830-1990. Leuven, Van
Halewyck, 1998, p. 339-340 ; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 210
; Veraghtert (Karel). De naoorlogse economie en het Marshallplan
1944-1960. In : Van den Wijngaert (Marc) & Buellens
(Lieve). Oost West West Best, België onder de Koude Oorlog 1947-1989. Tielt, Lannoo, 1997, p. 68
[75] Witte (Els), Craeybeckx (Jan)
& Meynen (Alain). Op. Cit., p. 241
[76] Witte (Els), Craeybeckx (Jan)
& Meynen (Alain). Op. Cit., p. 241 ; Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 130-131 ; Veraghtert (Karel). Op. Cit., p. 70-71
[77] Wet van 6 oktober 1944.
[78] 2000 frank per persoon.
[79] 40 % daarvan kwam terecht op een
tijdelijk onbeschikbare rekening, 60 % werd omgezet in een muntsaneringslening.
[80] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 457 ; Vandewalle
(G.). Op. Cit., p. 130 ; Kossmann
(E.H.). Op. Cit., p. 211 ; Witte
(Els), Craeybeckx (Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit.,
p. 241 ; Veraghtert (Karel). Op.
Cit., p. 69-70 ; Wilssens
(Marie-Anne). Bij leven en welzijn. Een eeuw dagelijks leven in België. Tielt, Lannoo, 1999, p. 96
[81] Kossmann
(E.H.). Op. Cit., p. 212 ; Witte (Els), Craeybeckx (Jan)
& Meynen (Alain). Op. Cit., p. 242
[82] Normale prijzen : de verkoper
mocht geen hogere prijs vragen dan de prijs die normaal door de betrokken
firma's wordt berekend. De gerechtshoven waren vrij te oordelen wat als normale
prijs moest worden beschouwd.
[83] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 457 ; Vandewalle (G.).
Op. Cit., p. 131 ; Witte (Els), Craeybeckx (Jan)
& Meynen (Alain). Op. Cit., p. 243
[84] Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 135 ; Kossmann
(E.H.). Op. Cit., p. 213
[85] Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 135 ; Kossmann
(E.H.). Op. Cit., p. 213
[86] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 457-458 ; Vandewalle (G.).
Op. Cit., p. 131 ; Witte (Els), Craeybeckx (Jan)
& Meynen (Alain). Op. Cit., p. 243
[87] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 458 ; Veraghtert (Karel). Op. Cit., p. 70
[88] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 458 ; Vandewalle (G.).
Op. Cit., p. 134 ; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p.
213-214 ; Witte (Els), Craeybeckx
(Jan) & Meynen (Alain). Op. Cit., p. 244-245
[89] Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 135-136 ; Dujardin (Vincent)1. Op. Cit., p. 126-134 ; Kossmann (E.H.). Op. Cit., p. 214
[90] Vandewalle (G.). Op. Cit., p. 136-137
[91] Demullier (Luc) & Heirman (André)1. Op. Cit., p. 245
[92] Wilssens (Marie-Anne). Op. Cit., p. 100-103
[93] Lagrou
(Pieter)1. Een oorlog achter de rug, een oorlog voor de boeg. In : Van den Wijngaert (Marc) & Buellens (Lieve). Oost West West
Best, België onder de Koude Oorlog 1947-1989. Tielt, Lannoo, 1997, p.
124-136 ; Wilssens (Marie-Anne). Op. Cit., p. 103
[94] Demullier
(Luc) & Heirman (André)1. Op. Cit., p.
256
[95] Coolsaet
(Rik). Op. Cit., p. 325-329 ; Witte (Els), Craeybeckx (Jan)
& Meynen (Alain). Op. Cit., p. 257
[96] Van Eeno (Romain). Van neutraliteit naar Europese
integratie. In : Algemene Geschiedenis der Nederlanden, deel 15.
Haarlem, Fibula – Van Dishoeck, 1982, p. 370 ; Coolsaet
(Rik). Op. Cit., p. 346
[97] Coolsaet
(Rik). Op. Cit., p. 331, 336 ; Vandenberghe (Yvan).
België en het buitenland. In : Huyse
(Luc) & Hoflack (Kris). De
democratie heruitgevonden. Leuven, 1995, p. 192
[98] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 461 ; Coolsaet
(Rik). Op. Cit., p. 329 ; Vanden
Berghe (Yvan). Op. Cit., p. 192-198 ; Van Eeno (Romain). Op. Cit., p. 371 ; Kossmann
(E.H.). Op. Cit., p. 260-262
[99] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 461-462 ; Coolsaet
(Rik). Op. Cit., p. 337 ; Van Eeno
(Romain). Op. Cit., p. 370-371 ; Vanden Berghe
(Yvan). Op. Cit., p. 195 ; Witte (Els), Craeybeckx (Jan)
& Meynen (Alain). Op. Cit., p. 258
[100] Coolsaet (Rik). Op.
Cit., p. 355-361, 463 ; Van Eeno
(Romain). Op. Cit., p. 371-373 ; Luykx
(Theo) & Platel (Marc). Op.
Cit., p. 355-358 ; Dujardin (Vincent)1. Op.
Cit., p. 122-126 ; Witte (Els), Craeybeckx (Jan)
& Meynen (Alain). Op. Cit., p. 258-259
[101] Coolsaet
(Rik). Op. Cit., p. 359
[102] Hobsbawn
(Eric). Een eeuw van
uitersten. De twintigste eeuw 1914-1991. Utrecht, Het Spectrum, 1995, p.
269 ; Coolsaet (Rik). Op. Cit.,
p. 351
[103] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 463 ; Coolsaet
(Rik). Op. Cit., p. 362-369 ; Van Eeno
(Romain). Op. Cit., p. 372-373 ; Vanden Berghe
(Yvan). Op. Cit., p. 196-199 ; Witte (Els), Craeybeckx (Jan)
& Meynen (Alain). Op. Cit., p. 257
[104] Luykx (Theo) & Platel
(Marc). Op. Cit., p. 463-464 ; Coolsaet
(Rik). Op. Cit., p. 375
[105] Coolsaet
(Rik). Op. Cit., p. 376-379
[106] Vanden
Berghe (Yvan). Op. Cit., p. 190-191 ; Coolsaet
(Rik). Op. Cit., p. 334
[107] Coolsaet
(Rik). Op. Cit., p. 334-335, 352 ; Lagrou
(Pieter)1. Op. Cit., p. 126-127
[108] Vanden
Berghe (Yvan). Op. Cit., p. 194-195 ; Coolsaet
(Rik). Op. Cit., p. 334-335, 352 ; Van Eeno (Romain). Op. Cit., p. 371
[109] Vanden
Berghe (Yvan). Op. Cit., p. 204
[110] Vanden
Berghe (Yvan). Op. Cit., p. 200-208 ; Lagrou
(Pieter)1. Op. Cit., p. 127-131
[111] Peiren (Luc). De Communistische Partij
van België gedurende de Koude Oorlog 1944-1968. In : Van den Wijngaert (Marc) & Buellens (Lieve). Oost West West Best, België onder de
Koude Oorlog 1947-1989. Tielt, Lannoo, 1997, p. 192
[112] Peiren
(Luc). Op. Cit., p. 195
[113] Depraetere
(Hans) & Dierickx (Jenny). De
Koude Oorlog in België.
Berchem, EPO, 1985, p. 46
[114] 12,68 % en 23 zetels in 1946,
7,68 % en 12 zetels in 1949, 4,75 % en 7 zetels in 1950.
[115] Peiren (Luc).
Op. Cit., p. 192-201 ; Depraetere (Hans) & Dierickx (Jenny). Op. Cit.,
p. 37-60